4. Conclusie
Toen Alonso de Ojeda in 1499 de kust van Guiana langsvoer, ongeveer ter hoogte
van de Marowijnemonding, was er van een kolonie uiteraard nog geen sprake, en
toen de eerste ontdekkingsreizigers er voet aan land zetten, ontmoetten zij
volkeren die in hun levenswijze daar ook geen enkele behoefte aan hadden. De
eerste ontmoetingen met de ‘indianen’ (beschreven in het
deel over de orale literatuur) leverden vooral veel op aan mythologische
beeldvorming. Ongetwijfeld hebben vroegste reisverslagen bijgedragen aan het
geloof in het goudmeer Parima en daarmee de aantrekkingskracht van het gebied op
avonturenzoekers vergroot.
Eerst tegen het einde van de 17de eeuw worden de voortdurende schermutselingen
tussen de Europese mogendheden tot een (voorlopig) einde gebracht, wanneer bij
de Vrede van Breda in 1667 het grondgebied van wat tegenwoordig Suriname en een
groot deel van Guyana is, toevalt aan de Republiek der Verenigde Nederlanden.
Van een ‘Surinaamse’ geschreven literatuur kan nog niet
gesproken worden: het zijn allerlei soorten verslagen, dagboeken en
zeemansliedjes die de tekstuele getuigen zijn van een koloniale
samenleving-in-wording. De - soms nog gefantaseerde - contouren van het land
Suriname rijzen vooralsnog alleen op uit Europese, en dan vooral Nederlandse
bronnen, die om die reden deel uitmaken van het verhaal over de vroegste fase
van de wording van de Surinaamse letteren.