Een geschiedenis van de Surinaamse literatuur. Deel 3
(2002)–Michiel van Kempen– Auteursrechtelijk beschermdDe geschreven literatuur van 1596 tot 1923
[pagina 9]
| |
Inleiding
| |
[pagina 10]
| |
kwestie of de periodisering van de eigen Surinaamse ontwikkeling gedefinieerd moet worden in strikt literaire termen (1957: verschijning van Trefossa's Trotji) of dat het verstandiger is te zoeken naar extra-literaire fenomenen: eindigt de koloniale tijd bij de afschaffing van de slavernij in 1863? In 1922 toen Suriname een overzees gebiedsdeel werd? In 1953 met de instelling van het Statuut? Of in 1975 met de staatkundige onafhankelijkheid van Suriname? De Surinaamse en de Nederlandse geschiedenis zijn zo nauw met elkaar verstrengeld geweest, dat het niet mogelijk is ze zonder grote amputaties uit elkaar te halen. Het is evenmin mogelijk de literatuur van de koloniale tijd zinvol uiteen te rafelen tot twee literaturen. Niettemin zal in het navolgende hoofdstuk het accent liggen op de koloniale literatuur opgevat als de literatuur van de kolonialen die een werkelijkheid zagen die voor hen nieuw en vreemd was, literatuur dus van de allochtonen in de tropen. Dit onderscheid bakent koloniale literatuur af op basis van de zienswijze, van het gekozen perspectief, van wat Elleke Boehmer the imperialists' point of view noemt.Ga naar voetnoot4 Literaire uitingen die niet koloniaal zijn (‘koloniaal’ hier niet temporeel opgevat, maar als ideologische categorie) worden binnen de literatuur van het land zelf geplaatst. De inheemse mythen en andere orale vertellingen van verschillende bevolkingsgroepen of de verslagen van de matuari bosneger Johannes King (ca. 1830-1899) behoren in deze opvatting tot de vroege uitingen van Surinaamse literatuur, niet tot de koloniale literatuur. Ook om deze reden lijkt mij de afbakening zuiver: koloniale auteurs hebben dit gemeen dat zij primair schreven voor het thuisfront, het westerse publiek, zeker zolang als er nauwelijks sprake was van een literair circuit in de kolonie. Hoeveel voetangels en klemmen echter ook hier liggen, zal ik proberen duidelijk te maken aan de hand van het werk van onder meer Kals, Mauricius, Roos en Kwamina. Deze beschrijving van Nederlands-koloniale literatuur van kolonisten en kolonisatoren wil vooral in functie staan van de geschiedschrijving van de Surinaamse letteren. Al kan zij niet uitputtend zijn, zij tracht het voornaamste van wat er uit onderzoek naar voren is gebracht, weer te geven.Ga naar voetnoot5 Er zal langer worden stilgestaan bij die auteurs en werken die van belang zijn geweest binnen het Surinaamse literaire circuit (inclusief enkele van niet-Nederlandse origine), dan bij anderen die wel bij het corpus horen maar nauwelijks een rol in Suriname hebben gespeeld. Als contingentie en toeval een rol spelen in elke literatuurgeschiedenis zoals Steinmetz en Kosselleck betoogdenGa naar voetnoot6, dan geldt dat wel in versterkte mate voor de geschiedenis van voormalige kolonies waarvoor schijnbaar willekeurig aangespoelde passanten en immigranten in sterke mate bepalend zijn geweest. Bij een betrekkelijk klein land als Suriname | |
[pagina 11]
| |
gaat deze wetmatigheid nog sterker op. Geschiedschrijvingen zijn altijd constructies, maar als de continuïteit van een geschiedenis alleen maar kan worden aangetoond door de historische feiten geweld aan te doen, of in een gedwongen verband te plaatsen, is het raadzamer getuigenis af te leggen van discontinuïteit en toeval. Dit geldt voor de koloniale periode van Suriname overigens even zeer als voor de periode erná, voor de tijd van de kolonisatoren (volgens Verton de passanten bij uitstekGa naar voetnoot7) evenzeer als voor de tijd van de kolonisten (de settlers) en de tijd dat de gekoloniseerden het koloniale juk van zich afwierpen. Passanten, migranten en individuele uitzonderlijke persoonlijkheden hebben in Suriname altijd op onvoorspelbare tijden het aanzien van het literaire landschap veranderd of doen veranderen. |
|