Een geschiedenis van de Surinaamse literatuur. Deel 2.
(2002)–Michiel van Kempen– Auteursrechtelijk beschermdDe orale literatuur
[pagina 235]
| |
III. Creolen1. InleidingHet leven van de plantageslaven was extreem zwaar, al zijn er wel vragen gesteld bij de bewering als zou de slavernij in Suriname de wreedste van zijn tijd zijn geweest.Ga naar voetnoot448 Dat bijzonder harde leven betekende echter niet dat er geen momenten van ontspanning waren. Bij het merendeel van de slavenmeesters leefde het besef dat die momenten van cruciaal belang waren om de rust onder de slaven te bewaren en zo hun arbeidsrendement hoog te houden. Dat de dansfeesten van de slaven een positieve werking moeten hebben gehad voor de rust op de plantage, is vaak gememoreerd. De voormalige plantagedirecteur J.D. Kunitz merkte in 1805 op dat zolang de directeur hun maar elke twee of drie maanden een dansfeest toestond, zij zijn grillen wel verdroegen, en het was om die reden dat hij in hen een bijzonder soort mensen zag!Ga naar voetnoot449 Vóór de afschaffing van de slavernij was de demografische structuur al heel wat complexer dan een simpele tweedeling in een kleine blanke bovenlaag en een grote massa van slaven. Naast de marrons die hun eigen gemeenschappen in het binnenland vormden, waren er de slaven op de plantages en de stadsslaven (die elk weer hun eigen hiërarchie kenden), er waren gemanumitteerde, vrije negers, sommigen zeer welvarend, maar er leefden - vooral in de stad - ook verpauperde blanken.Ga naar voetnoot450 Na de beëindiging van het Staatstoezicht in 1873 trok een groot deel van de plantagebevolking weg van haar voormalige werkterrein om zich te vestigen in de districten of in de stad. Al vroeg, maar toch vooral in de loop van de 20ste eeuw zijn velen van deze afro-Surinamers verbintenissen aangegaan met mensen uit andere etnische groepen. De creolen wonen allen in de kuststreek van Suriname en zijn te onderscheiden in de stadscreolen in en rond Paramaribo en de plantagecreolen die in de voormalige plantagegebieden wonen: in de districten Para en Wanica langs de Parakreek en de Beneden-Suriname, in het district Saramacca voornamelijk langs de gelijknamige rivier en langs de Oost-West-verbinding, in het district Commewijne langs de Commewijne en Cottica, in het district Coronie tussen de Coppename en de Nickerie en voorts zijn er kleinere concentraties rond de oostelijke en westelijke grensplaatsen Albina en Nieuw-Nickerie. De taal van de creolen (die overigens ook door praktisch alle bosnegers gesproken wordt, en als Surinaamse lingua franca fungeert) is het Sranantongo of kortweg: Sranan. Er bestaan verschillende linguïstische theorieën over de oorsprong van het Sranantongo: het zou op basis van voornamelijk West-Afrikaanse talen al in de slavendepots in Afrika zijn ontwikkeld, het zou bij gebrek aan andere overwegende talen het product zijn van een ingeboren ‘bioprogramma’, of het zou uit een combinatie van beide zijn voortgesproten | |
[pagina 236]
| |
onder zekere sociale en demografische condities.Ga naar voetnoot451 Volgens Bickerton, Voorhoeve en anderen zou de nieuwe taal Sranan ontstaan zijn in de bijzonder korte tijdsspanne tussen 1651 (de kolonisatie van de Surinaamse kuststrook door Britse kolonisten in opdracht van Francis Lord Willoughby of Parham) en 1667 (de overname van de kolonie door een Zeeuwse vloot onder leiding van Abraham Crijnssen). In het inmiddels aanzienlijke aantal taalkundige studies van het Sranan zijn twijfels gerezen of die opvatting wel juist is: de nog lange aanwezigheid van typische pidgin-kenmerken, de langzame maar ingrijpende verandering van de structuur van het Sranan, en de historisch-demografische gegevens over Suriname ondersteunen gezamenlijk de visie dat de Creolisering en ont-Creolisering van het Sranan een geleidelijk proces van vreemde-taalverwerving moet zijn geweest, en dat de taal dus niet binnen één generatie door kinderen van pidgin-talige slaven is gevormd.Ga naar voetnoot452 Overigens ging het bij het Sranan niet om de verwerving van een vreemde taal, maar om de creatie van een eigen taal voor de eigen groep, een nengre-tongo (negertaal), die ook niet samenviel met het bakra-tongo (blankentaal) dat de negers met de Europeanen spraken.Ga naar voetnoot453 Hoe de linguïstische genese er ook moge hebben uitgezien, feit is dat het Sranantongo een werkelijke creooltaal is die buiten de groep van Surinamers niet als moedertaal voorkomt. De creolen hebben daarmee vaak gemeend het sterkste argument in handen te hebben om hun claim dat zij de echte Surinamers zijn, kracht bij te zetten. Pas veel later is die claim door andere groepen gepareerd door erop te wijzen dat bijvoorbeeld ook het Sarnami en het Surinaams-Javaans unieke Surinaamse talen zijn, en niet dialecten van talen van elders. De cultuur van de creolen is zonder enig inzicht in winti niet zinvol interpreteerbaar. Religieus, magisch, medisch-psychologisch en sociaal gezien heeft winti leven en dood van de creolen tot aan de kerstening bepaald, en zij doet dat nog voor niet-gekerstende creolen, evengoed als voor velen die het christendom (ook) geaccepteerd hebben.Ga naar voetnoot454 Voor de koloniale overheid waren winti en afgoderij synoniem met elkaar, maar om pragmatische redenen werd de negers hun godsdienst gelaten, zolang deze niet te manifest naar buiten werd gebracht. De ‘duyvelsche’ Watramamadans was in 1776 verboden op straffe van de beruchte geseling genaamd de ‘Spaanse bok’, een verbod dat in 1828 bekrachtigd werd.Ga naar voetnoot455 In 1874 werd winti strafbaar gesteld. Een eeuw later, in 1971, zou het wetsartikel uit het wetboek van strafrecht worden geschrapt. De heksenjacht op wintidansers was toen al | |
[pagina 237]
| |
afgenomen sinds psychiaters als dr. Blom en dr. Abrahams van 's Lands Psychiatrische Inrichting hadden voorgesteld de mensen vrij te laten in hun wintibeleving, omdat een strenge vervolging het aantal van zenuwpatiënten sterk had doen toenemen.Ga naar voetnoot456 Op de Nederlandse Antillen was het verbod op de tambú, een uitingsvorm met dans en zang die evenzeer als winti volksgeloof en levensstijl verenigt, al in 1952 opgeheven, al bleven allerlei reglementeringen de repressie van deze volkscultuur nog vormgeven.Ga naar voetnoot457 C.J. Wooding definieert winti als ‘een Afroamerikaanse godsdienst waarin centraal staat het geloof in gepersonifieerde bovennatuurlijke wezens, die van een mens bezit kunnen nemen en zijn bewustzijn uitschakelen, waarna zij verleden, heden en toekomst kunnen openbaren en ziekten van bovennatuurlijke aard kunnen genezen.’Ga naar voetnoot458 In deze definitie kunnen de meesten die zich studieus met winti hebben beziggehouden waarschijnlijk wel vinden, maar uit de vele studies die aan deze godsdienst gewijd zijn, spreekt een grote variatie aan opvattingen op onderdelen.Ga naar voetnoot459 De benaming ‘winti’ op zich is al een term die pas sinds Woodings studie uit 1972 vrij breed wordt gehanteerd; daarvóór hoorde men onder de creolen ook de term afkodré (afgoderij) en de bosnegers drukten hun religie in andere termen uit. De verhouding tussen de manier waarop de bosnegers en de creolen omgaan met hun winti, is enigszins vergelijkbaar met de verhouding tussen katholieken en protestanten, of onder de hindoes de Sanatans versus de Arya's: de grotere structuren van kosmologie en theologie zijn gelijk, terwijl in nomenclatuur, ritus en praxis van het dagelijkse leven de variatie zeer groot is. Degene die de wintirituelen leidt wordt bonuman genoemd, man of vrouw.Ga naar voetnoot460 Omdat deze godsdienst in enkele grote lijnen al onder de ndyuka is geschetst, wordt er hiermee volstaan op te merken dat de Oppergod door de creolen Anana Keduaman Keduampon wordt genoemd; dat deze de Schepper van de aarde is, maar zich verder afzijdig houdt; dat de verschillende hogere en lagere goden verdeeld zijn over de pantheons lucht, aarde, water en bos en dat de mens via rituelen en ceremoniën met hen in harmonie moet blijven; en tenslotte dat de mens beschikt over lichaam en een uit drie aspecten bestaande geest: dyodyo (aspect van de bovennatuurlijke ouders), kra of yeye (de ‘ziel’, het goddelijke in de mens dat zijn persoonlijke identiteit bepaalt) en yorka (het deel van de geest dat na de dood naar het dodenrijk gaat).Ga naar voetnoot461 Winti heeft de gehele cultuur, en dus ook de verhaal-, lied-, muziek- en danskunst van de creolen doordesemd, evengoed de orale cultuur als een belangrijk segment van de schriftelijke creoolse cultuur. |
|