Een geschiedenis van de Surinaamse literatuur. Deel 2.
(2002)–Michiel van Kempen– Auteursrechtelijk beschermdDe orale literatuur
II. Bosnegers1. AlgemeenDe beeldvorming over marrons in de koloniale geschriften berust op een handvol parafernalia: ze zijn angstaanjagend, duivels, heidens, in het gunstigste geval dwingen ze respect af om hun strijdlust, doorzettingsvermogen en vaardigheid om boten te besturen. In de Aanteekeningen, betrekkelyk de kolonie Suriname (1826), anoniem verschenen, maar van de hand van E.L. van Heeckeren, worden ze ‘zeer woest’ genoemd, onder hen zou nog ‘het grofste bijgeloof’ leven.Ga naar voetnoot297 Het lijkt alsof die beeldvorming niet alleen een uiting was van een gebrek aan kennis, maar ook van een vorm van wrok tegen de marrons die zich zo succesvol in het binnenland hadden weten staande te houden en de koloniale overheid weinig eervolle vredesverdragen hadden afgedwongen. Groepering van marrons in het binnenland vond plaats volgens de plantage waarvan de negers afkomstig waren.Ga naar voetnoot298 De verschillende stammen waren niet herleidbaar tot een specifiek Afrikaans volk: familieleden werden bij aankomst in Suriname vaak gescheiden en de slaven die van de plantages wegvluchtten waren zowel zoutwaternegers (in Afrika geborenen) als slaven die in Suriname het levenslicht hadden gezien. Bijna alle namen van de lo (de grootste sociale groepenGa naar voetnoot299) waaruit de verschillende stammen zijn opgebouwd, zijn afgeleid van de namen van plantages of hun eigenaren.Ga naar voetnoot300 Volgens historica Silvia de Groot moet hieruit de gevolgtrekking worden gemaakt, dat de orale traditie van de verschillende marronvolken begint in hun loweten (weglooptijd) en wat daarin voorkomt aan Afrikaanse elementen ziet zij eerder als overgedragen reminiscenties dan als behorend tot de eigen geschiedenis. Een andere historicus, Wim Hoogbergen, legt het accent iets anders | |
[pagina 195]
| |
en stelt dat voor de afro-Surinamers de orale traditie begint in Afrika.Ga naar voetnoot301 Reminiscenties aan een vroeger bestaan in Afrika en traditioneel-Afrikaanse elementen keren in de culturen van alle afro-Surinaamse groepen terug. De geschiedenis van hoe de bosnegers tot slaven gemaakt werden, van hun verblijf aan boord van de slavenschepen en hun aankomst overzee, maakt deel uit van het orale cultuurgoed. Zo vertelde de ndyuka Da Kasiayeki aan Thoden van Velzen een (nog niet uitgegeven) verhaal over de aankomst in de Surinaamse kustwateren: hoe de zee van kleur veranderde en welke vogels de negers zagen. Een bekende mythe uit de slaventijd verhaalt dat de geest van negers die zich verzet hebben tegen hun meesters, na hun dood over de wateren terugzweeft naar AfrikaGa naar voetnoot302 - een mythe die onder meer verteld wordt van de opstandige Coroniaanse slaaf Tata Colin. Deze Afrika-connectie bleek nog maar eens ten overvloede toen de grootopperhoofden van vier bosnegervolkeren in 1970 naar Afrika zweefden, maar dan per klm-vliegtuig: zij maakten een rondreis langs de gebieden van hun West-Afrikaanse voorouders en herkenden overeenkomsten in rituelen, godennamen etc. waarvan ze niet vermoed hadden dat ze die zouden tegenkomen.Ga naar voetnoot303 In deze directe link met Afrika zit ook het belangrijkste punt van onderscheid met de eilandelijke Caraïben. In de orale literatuur van de negroïde bevolking van de Caraïbische eilanden is de relatie met het continent van oorsprong van een andere orde dan in Suriname. Zoals Maryse Condé het formuleert: ‘Het stamverband is vernietigd op de Antillen. De zwarte verliest elke identiteit, hij wordt een neger.’Ga naar voetnoot304 In het Surinaamse binnenland was de samenstelling van de stam dan wel niet gelijk aan die in Afrika, de samenleving en cultuuruitingen behielden wel veel van het karakteristiek-Afrikaanse.
In Suriname worden zes bosnegervolkeren onderscheiden waarvan de saamaka en de ndyuka de grootste zijn.Ga naar voetnoot305 Saramakaanse dorpen zijn vooral gevestigd in het hart van het land aan de Suriname-rivier, zowel boven als beneden het stuwmeer, aan de Cottica en de Oost-West-verbinding in het district Marowijne. De ndyuka of aukaners hebben hun dorpen in Oost-Suriname, vele aan de Tapanahoni en Marowijne en voorts aan de Cottica en Commewijne. De matawai hebben zich gevestigd langs de Saramaccarivier in Midden-Suriname, de paamaka in Oost-Suriname aan de Marowijne. Van de aluku of boni woont een klein deel aan de Marowijne maar het overgrote deel tegenwoordig in Frans-Guyana, en de kwinti tenslotte leven in het midden van het kustgebied aan de Coppename. Alle bosnegers leven van de landbouw, de jacht en de visserij, tot en met de 19de eeuw was bovendien de houtkap van groot belang, tot de bosnegers het lucratievere transport voor de | |
[pagina 196]
| |
goudwinning als bron van bestaan ontdekten.Ga naar voetnoot306 Met de goldrushnaar zuid-oost-Suriname kreeg de laatste activiteit aan het einde van de 20ste eeuw een nieuwe impuls.Ga naar voetnoot307 Er zijn circa 20.000 in stamverband levende saamaka en ongeveer evenveel ndyuka. Matawai, paamaka en boni zitten elk in de buurt van de 2000 en kwinti zijn er minder dan 500.Ga naar voetnoot308 De talen van de bosnegerstammen vallen grofweg uiteen in de Ndyuka-talen die in het oosten van het land worden gesproken en de aan het Saamaka verwante talen in het midden van het land; de structuur van die talen heeft verschillende kenmerken gemeen met West-Afrikaanse kusttalen en Centraal-Afrikaanse talen, met name van de Congo.Ga naar voetnoot309 De culturen van de verschillende bosnegers lijken in grote trekken op elkaar.Ga naar voetnoot310 Hun afro-Amerikaanse godsdienst is mutatis mutandis gelijk, al kennen zij voor hun goden verschillende namen en zijn er verschillen in eredienst en kosmologie. Deze godsdienst die zo bepalend is voor bijna alle aspecten van de bosnegerculturen, zal bij de ndyuka in enkele grote lijnen worden uiteengezet, zodat een herhaling voor de andere volkeren achterwege kan blijven. Christelijke zending en missie hebben lang vruchteloos onder de marrons gewerkt. De Moravische Broedergemeente startte haar zendingsactiviteiten in 1765, de katholieke kerk in 1869.Ga naar voetnoot311 Maar de redemptorist A. Bossers moest in 1884 vaststellen: Nederzettingen van Boschnegers worden door de Missionarissen niet bewerkt; zij zijn over het algemeen zeer bedorven van zeden en sterk aan bijgeloovigheid en afgoderij gehecht. De moravische broeders, die lang en veel op de bekeering dier ongelukkigen werkten, konden in weerwil van de rekkelijkheid en toegeeflijkheid hunner leer, niet slagen.Ga naar voetnoot312 Dit is niet helemaal waar. In een vroege fase tekende zich al een hechte christelijke gemeenschap bij de saamaka afGa naar voetnoot313, terwijl in de 19de eeuw de kerstening onder de matawai en kwinti al op gang kwam, vooral door het werk van Johannes King. Maar eerst in de 20ste eeuw zou de christianisering een grotere vlucht nemen, vooral onder de paamaka en de saamaka. Religie, leven en kunstzinnige manifestaties zijn voor de bosnegers geen afzonderlijke entiteiten. ‘De Boschnegers zijn, gelijk alle woudvolkeren, begaafd met een aangeboren gevoel voor schoonheid,’ schreef John W. Vandercook in 1926.Ga naar voetnoot314 Al is men tegenwoordig | |
[pagina 197]
| |
wat voorzichtiger met dit soort generalisaties, esthetiek maakt bij de marrons ontegenzeglijk deel uit van het leven van alledag. Bosnegerhoutsnijwerk drukt sociale en religieuze symboliek uit, maar kent een niet minder belangrijk esthetisch aspect.Ga naar voetnoot315 Een plechtigheid in het leven van de marrons zonder zang is onmogelijk. Richard en Sally Price zeggen daarover: A special attention to ‘performance’ marks social interaction of all kinds, and Maroons exhibit a keen appreciation of nuances of speech, gesture, and posture. Playfulness, creativity, and improvisation pervade everyday conversation, making even ordinary speech a lively act. [...] The expressive, dramatic quality of Maroon life may be seen also in the spontaneous songs and dances that are frequently sparked by mundane but happy events.Ga naar voetnoot316 Het belangrijkste muziek-, zang- en dansfestijn van zowel bosnegers als creolen is hun ‘spel’, in het Ndyuka en Paamaka pee, in het Saamaka pëë, in het Sranan prei (uitspraak: pré) genaamd.Ga naar voetnoot317 Al in de 18de eeuw wordt melding gemaakt van deze grootse gebeurtenissen.Ga naar voetnoot318 Ze vormen complexe en intens beleefde sociale festiviteiten waaraan wordt deelgenomen door mensen uit een aantal dorpen. Er wordt van de gelegenheid gebruik gemaakt om partners te zoeken, verbintenissen bloeien op, of vallen met veel spektakel uiteen. Feestelijk gekleed nemen de bosnegers deel aan vaak nachtenlange sessies van zang, dans, drumspel en vertellen. Ze worden georganiseerd bij alle belangrijke gebeurtenissen: de belangrijkste ceremonies van het rouwproces, de installatie van een grootopperhoofd of een kabiten (kapitein), de eredienst voor bepaalde goden, de rituelen voor de voorouders enz. Elke aanleiding voor zo'n spel vraagt om haar eigen specifieke dansen, drumritmes en zangstijlen. Er is daarbij zowel sprake van een grote mate van historische continuïteit als van een voortdurende vernieuwing: functie en esthetische verschijningsvorm veranderen niet wezenlijk, terwijl er nieuwe dansstijlen, liederen en verhalen gecreëerd worden. Een foto gemaakt tijdens een saramakaanse begrafenis in 1961, laat iets van deze dynamiek zien: een van de dansers draagt een rubberen masker, voorstellende Richard Nixon.Ga naar voetnoot319 Variëteit en aantal verhalen van de bosnegers zijn groot en hun historische, sociologische en culturele verankering, hun functie en betekenis vereisen een breedvoerige uiteenzetting. Hoewel hierna omwille van de overzichtelijkheid verschillende genres zullen worden onderscheiden, is het goed om te beseffen dat dans, muziek, verbale kunst en ook beeldende kunst een ondeelbare eenheid vormen, waarin sociale en religieuze componenten even belangrijk zijn.Ga naar voetnoot320 Bovendien nemen de twee grootste bosnegervolkeren, de ndyuka en | |
[pagina 198]
| |
saamaka, (soms tijdelijk) allerlei dans- en liedvormen van elkaar over. Aan de orale traditie van ndyuka en saamaka zijn vanuit antropologische en historische hoek verschillende studies gewijd, al ligt er nog altijd veel terrein braak. Zo bestaat er geen overzicht van vormen van orale literatuur bij de bosnegers. Deze vormen komen bij de zes bosnegervolkeren grosso modo overeen, al spreekt het voor zich dat er stijlverschillen zijn, dat niet alle genres bij alle volkeren voorkomen en dat elke stam zijn eigen benamingen aanhoudt. Hierna zal bij de ndyuka het ritueel van het verhalen-vertellen beschreven worden, dat mutatis mutandis bij alle bosnegervolkeren volgens dezelfde lijnen verloopt. Aan de hand van een onderzoek in een saramakaans dorp is getracht een eerste overzicht van de belangrijkste vormen van verhalen, liederen/dansen en spreekwoorden te maken. Bij de ndyuka zal dieper worden ingegaan op één liedsoort, de tuka. Bij de saamaka komt het karakter van de bosnegervertelling aan de orde. Deze synchrone inventarisatie geeft tevens aan hoe orale overleveringsvormen nog altijd functioneren aan het einde van de 20ste eeuw. Zij geven perspectief aan de inleiding van dit deel, waarin geschetst werd hoe de culturele transitie van orale naar schriftelijke cultuur zich langzaam voltrekt onder de saamaka aan de Boven-Suriname. Daarna zullen de vier kleinere volkeren kort de revue passeren, waarbij slechts wordt ingegaan op de meest in het oog springende verschillen met de twee grote volkeren. Bij elk der bosnegervolkeren zijn bibliografische referenties naar oraal bronnenmateriaal opgenomen telkens na elke paragraaf over een verschillend genre. |
|