Een geschiedenis van de Surinaamse literatuur. Deel 2.
(2002)–Michiel van Kempen– Auteursrechtelijk beschermdDe orale literatuur
4. WerkwijzeOrale tradities is een vlag die verschillende ladingen dekt.Ga naar voetnoot33 De term kan zowel betrekking hebben op kennisoverdracht in algemene zin zonder of met minimaal gebruik van geschreven taal. Zij kan duiden op het mondeling overdragen van wat er bekend is aan overgeleverde geschiedenis (‘oral history’). Tenslotte kan orale tradities betrekking hebben op overdracht van cultuuruitingen die een verbaal-artistiek aspect bezitten: mythen, sagen, verhalen, liederen, gebeden, gedichten, toneel, spreekwoorden, raadsels.Ga naar voetnoot34 Het is voornamelijk in de laatste betekenis dat de term orale tradities hier gebruikt zal worden. Overigens gebeurt dat in de volle wetenschap dat deze tradities aan meer dan één meester tegelijkertijd dienstbaar zijn: Wim Hoogbergen gebruikt een orale vertelling van Johan en Edwin Landveld als een bron van historische informatie, wat niets afdoet aan het feit dat het ook om een prachtig stuk orale literatuur gaat.Ga naar voetnoot35 In het navolgende wordt nagegaan wat de verschillende bevolkingsgroepen van Suriname gekend hebben aan teksten en daarmee samenhangende cultuuruitingen die uit de orale traditie zijn overgeleverd. Voor de geïmmigreerde groepen: wat zij uit hun landen van herkomst aan orale literatuur hebben meegebracht en hoe en in hoeverre zich die literatuur op Surinaamse bodem heeft getransformeerd tot een cultureel erfgoed met een karakteristiek Surinaamse aard. Verder, voorzover mogelijk, welke ontwikkelingen zich in de loop der eeuwen in die orale tradities hebben voorgedaan en wat de positie van de orale literatuur is tegen het einde van de 20ste eeuw. Voor elke bevolkingsgroep zal worden aangegeven wat van dat orale materiaal is geregistreerd en in publicaties is vastgelegd.Ga naar voetnoot36 Soms zal het nodig zijn de grenzen van wat tot het domein der literatuurhistorie behoort te overschrijden en ook aandacht te besteden aan antropologische of religieuze aspecten. Het zal niettemin duidelijk zijn dat het complexe | |
[pagina 128]
| |
functioneren van teksten in orale culturen hier maar lapidair aan de orde kan worden gesteld. Voortdurend zal de vraag terugkeren in hoeverre schriftelijke registraties van orale teksten de mondelinge overlevering adequaat representeren. Waar en hoe de orale tradities impulsen hebben gegeven aan de schriftelijke literatuur zal in latere hoofdstukken nog op vele plaatsen worden besproken.Ga naar voetnoot37 Hier zal in de paragraaf over de karaïbse orale literatuur Nardo Aluman ter sprake komen die het orale erfgoed inzette voor nieuwe theaterproducties. De stelling zij alvast geponeerd dat een beschrijving van de Surinaamse geschreven literatuur met voorbijgaan van de orale literatuur nooit adequaat kan gebeuren.Ga naar voetnoot38 Silvia W. de Groot stelt dat aan veldonderzoek naar orale tradities een degelijke voorbereiding vooraf moet gaan en dat er eisen worden gesteld aan kennis van de geschreven bronnen van het te onderzoeken gebied, de culturele antropologie, de taal van de groep en de techniek van het verzamelen.Ga naar voetnoot39 Wim Hoogbergen gaat nog verder en stelt dat de onderzoeker vertrouwd moet zijn met zijn informanten en de tijd moet nemen om te antichambreren, dat de kennis op formele wijze moet worden overgedragen (er moet bewust naar gevraagd worden, de informant moet niet ‘even tussendoor’ iets opmerken) en dat de onderzoeker de sleutelwoorden moet kennen om tot de juiste informatie te worden toegelaten.Ga naar voetnoot40 Alleen al om praktische redenen zou het binnen het bestek van deze literatuurgeschiedschrijving onmogelijk zijn aan dit pakket van eisen te voldoen. Nieuw diepgravend diachroon onderzoek naar al de bevolkingsgroepen van Suriname is geen haalbare kaart. Vanzelfsprekend is hier dus gebruik gemaakt van gepubliceerde onderzoeksresultaten van derden. Voorzover het bestaande onderzoek lacunes vertoont, kan het niet anders dan dat die lacunes zich ook in deze literatuurgeschiedenis weerspiegelen. Veel van het al verrichte onderzoek is bovendien gebeurd vanuit een historische òf antropologische invalshoek. Ik heb geprobeerd de resultaten van die soorten onderzoek aan te vullen met tekstanalytische observaties. Bovendien heb ik eigen (synchroon) veldonderzoek verricht en mededelingen verkregen van specialisten ter zake. Voor de kari'na, wayana, ndyuka, saamaka, creolen, hindostanen en javanen heb ik de medewerking gekregen van mensen die ik al langer dan tien jaar ken en die mij zeer loyaal geholpen hebben. Niettemin is het mogelijk dat er door mijn wijze van vragen-stellen bepaalde informatie niet optimaal naar boven is gekomen. In die gevallen waarin de specialisten als tolk fungeerden, is het ook mogelijk dat er zekere aarzelingen waren tegenover mij als Nederlander bij de geïnterviewde mensen. Dat ik dit laatste overigens zelf nooit zo ervaren heb, dank ik goeddeels aan de inzet van mijn tolken/specialisten. Hoewel ik geprobeerd heb zo veel mogelijk uit te gaan van informatie verschaft door mensen die zelf uit de verschillende bevolkingsgroepen afkomstig zijn, betekent dit nog niet dat daarmee zoiets als een ‘objectieve’ beschrijving van de verschillende culturen is ontstaan. Een coherente, alomvattende beschrijving bestaat niet; wat bestaat is een geheel van kennisfeiten, visies en interpretaties die elkaar soms tegenspreken. Het zal de ervaring van elke onderzoeker zijn dat er radicale scheidslijnen lopen tussen de cultuurkenners die elkaar soms te vuur en te zwaard | |
[pagina 129]
| |
bestrijden. Die scheidslijnen kunnen evengoed binnen Suriname worden waargenomen, als tussen mensen van Suriname en hen die naar Nederland emigreerden, als tussen Surinaamse kenners en onderzoekers van niet-Surinaamse origine. Soms rest mij weinig anders dan de tegengestelde opvattingen enkel te signaleren. Om het functioneren van orale literatuur te belichten, heb ik voor deze literatuurgeschiedenis een synchrone beschrijving gemaakt van de situatie in een inheemse gemeenschap en een gemeenschap van bosnegers. Onderzocht is wàt er nog levend was aan orale literatuur in een karaïbs dorp (Galibi) en in een saramakaans dorp (Yaw-Yaw). De uniciteit van elk der Surinaamse bevolkingsgroepen in aanmerking genomen, kan met dat onderzoek in twee dorpen moeilijk de pretentie van een representatieve steekproef worden hooggehouden. Maar een aantal trekken die ook opgaan voor de andere inheemse, respectievelijk bosnegerstammen komen er toch mee aan het licht. Overigens is ook voor de andere bevolkingsgroepen het onderzoek voor deze literatuurgeschiedenis verder gegaan dan alleen een onderzoek van bestaande studies, en heb ik zoveel als doenlijk aanvullende informatie bijeengebracht. Voor het veldonderzoek is de werkwijze als volgt geweest. In Galibi aan de Marowijnerivier ben ik in 1991 een kleine week op bezoek geweest in het gezelschap van de uit Galibi afkomstige Nardo Aluman. In hetzelfde jaar bezocht ik met hem ook de verteller Leo Toenaé, woonachtig op de savanne achter het vliegveld in het district Para. Begin 1996 ben ik naar Galibi teruggekeerd in het gezelschap van de tolk Josine Aluman, de vrouw van Nardo, eveneens geboortig uit Galibi en actief in het karaïbse culturele leven. Het dorp was vooraf van mijn komst verwittigd, contacten met vertellers waren gelegd. In Christiaankondre (Galibi) waren de eerste en voornaamste vertellers Catharina Monica Koloi en Victor Hariwanare. Yaw-Yaw en ook het dorp Amakakonde aan de Boven-Suriname heb ik in 1993 een week bezocht in het gezelschap van de saramakaanse schrijver Dorus Vrede. Ik had met hem anderhalf jaar eerder al een ander saramakaans dorp bezocht, Nieuw-Lombé aan de Beneden-Suriname, en daar een portret gemaakt van de verteller Antonius Pansa.Ga naar voetnoot41 Yaw-Yaw bezocht ik begin 1996 opnieuw met Dorus Vrede; de vertellers Mattheus Sustina en Rudolf Vonkel waren van onze komst op de hoogte gesteld. Aan de hand van de door deze vertellers en tolken verstrekte informatie zijn er overzichten van de verhaal- en liedgenres gemaakt bij de kari'na, resp. de saamaka. Teruggekeerd in Paramaribo werden banden en aantekeningen uitgewerkt en ter verificatie voorgelegd aan de beide tolken. Eind 1997 ben ik nogmaals teruggegaan naar Galibi, om aanvullende informatie te verkrijgen van Ricardo Pané, dorpshoofd van Christiaankondre, en oud-kapitein Maximilianus George Langaman. De informatie van deze twee kari'na betrof vooral het algemene culturele en maatschappelijke kader waarbinnen de karaïbse vertellers opereren. Met Menno Marrenga, woonachtig in Amakakonde, had ik in Paramaribo verschillende gesprekken over de cultuur van de saamaka. Op grond van de gecorrigeerde verslagen plus relevante gegevens uit gepubliceerde studies is een eerste tekst voor de literatuurgeschiedenis geconcipieerd. Die is voorgelegd aan verschillende vakspecialisten in Nederland, allen mensen die jaren onder inheemsen en bosnegers gewerkt hebben. De tekst die op grond van hun commentaar opnieuw werd geredigeerd, is tenslotte nogmaals voorgelegd aan de tolken/specialisten in Suriname. Omdat van de zijde van José en Nardo Aluman commentaar uitbleef, is de tekst voorgelegd aan een andere Karaïb: Frans Malajuwara. | |
[pagina 130]
| |
Deze tijdrovende procedure is naar ik hoop de zorgvuldigheid van de beschrijvingen ten goede gekomen. Zo moet een beeld ontstaan dat hoewel verre van compleet of perfect, toch in ieder geval naar aangeboden informatie betrouwbaar is. Ik hoop in ieder geval dat er uit naar voren komt waarom de vertellers, dansers en zangers van vroeger en heden groot respect toekomt. Iets van dat respect wil ik hier ook uitdrukken door waar mogelijk de namen te vermelden van die dragers van de orale tradities die bijgedragen hebben aan de studies van derden. De hier uiteengezette werkwijze kan overigens niet verhinderen dat - zoals ook de Belgische historicus en antropoloog Jan Vansina, auteur van standaardwerken over de orale traditie, schrijft - de werkelijkheid nooit volledig gekend kan worden en feiten altijd multi-interpretabel blijven.Ga naar voetnoot42 |
|