Een geschiedenis van de Surinaamse literatuur. Deel 2.
(2002)–Michiel van Kempen– Auteursrechtelijk beschermdDe orale literatuur
1. De verhouding van het gesproken tot het geschreven woordDe antropoloog Jack Goody heeft veel invloed uitgeoefend met zijn these dat het abstracte, dat wil zeggen: het niet-persoonsgebonden, karakter van schriftelijke communicatie vérstrekkende gevolgen heeft gehad voor het intellectuele potentieel van samenlevingen. Omdat een schriftelijke traditie het mogelijk maakt om documentatie kritisch en vergelijkenderwijs onder de loep te nemen, worden eigenschappen als rationaliteit en logica bevorderd. ‘Het schiep ruimte voor de ontwikkeling van logica, het onderscheid tussen mythe en geschiedenis, de opkomst van scepsis en het vermogen om dogma's te kritiseren en te wijzigen.’Ga naar voetnoot13 Goody en in zijn kielzog Walter J. Ong verzetten zich tegen het negentiende-eeuwse evolutionisme dat samenlevingen bezag in een groei van ‘primitief’ naar ‘beschaafd’, èn tegen de volstrekt a-historische antropologie die daarop volgde. De tegenstelling tussen ‘preliterate’ en ‘literate’ vond Goody beter dan ‘beschaafd’ versus ‘primitief’, omdat met zijn begrippenpaar complexe ontwikkelingen konden worden geanalyseerd en verklaard. Mayke de Jong kritiseert in Goody dat hij dat begrippenpaar als neutraal ziet. ‘Geletterdheid’ heeft wel degelijk een positieve lading in onze cultuur, merkt zij op. De theorieën van Goody en Ong leiden onvermijdelijk tot een nieuw soort evolutionisme, waarbij ‘oraliteit’ wordt gekarakteriseerd in termen van iets wat zich nog niet ontwikkeld heeft. Ver- | |
[pagina 120]
| |
schriftelijking wordt al te gemakkelijk gezien als een lineair verlopend en onomkeerbaar proces, terwijl expansie en contractie er evenzeer deel van uitmaken. Een tweede verwijt aan Goody en Ong is dat deze theorieën leiden tot een inperking, waarbij één factor - verschriftelijking - gezien wordt als enige oorzaak van diverse en complexe ontwikkelingen (herstructurering van het bewustzijn, logica, rationaliteit, beheersing van de wereld). De Jong wijst op het ‘ideological model’ van Brian Street: ‘Het schrift, zo betoogt hij, is geen neutraal gegeven maar een maatschappelijk verschijnsel met duidelijk positieve dan wel negatieve connotaties. [...] Wie processen van verschriftelijking onderzoekt dient zich allereerst af te vragen welke maatschappelijke elites er baat bij hebben om het schrift te verheffen tot iets vertrouwenwekkends, en welke ideologie hieraan ten grondslag ligt.’Ga naar voetnoot14 Ook hierbij kan worden aangetekend dat deze opmerkingen bijna evenveel geldigheid bezitten voor orale teksten. Ruth Finnegan, auteur van tal van studies over orale culturen, heeft aangetoond dat van de kenmerken die genoemd zijn als distinctief voor geschreven literatuur - de grotere individuele creativiteit, de geringere rol die de gemeenschap speelt bij de presentatie, de grotere complexiteit van denken, de potentieel grotere complexiteit van de structuur van de tekst - bij nadere beschouwing niet wezenlijk onderscheidend zijn.Ga naar voetnoot15 In orale culturen speelt het scheppende individu een minstens even grote rol, de gemeenschap (het publiek) heeft wel een plaats binnen de communicatie, maar - afhankelijk van de status van de verteller - niet wezenlijk anders dan die van het publiek van een schrijver, en tenslotte kunnen ook in orale teksten uiterst complexe denkwerelden tot uitdrukking gebracht worden. Ook formeel moeten oraal overgeleverde teksten qua complexiteit niet onderdoen voor schriftelijke teksten: liederen en vertellingen blijken soms extreem ingewikkeld gestructureerd. Ook in de schriftelijke traditie is de mate van gefixeerdheid en onaantastbaarheid afhankelijk van de mate van verering die de teksten opwekken (sacrale teksten bijvoorbeeld zijn doorgaans onbeweeglijk). Bovendien doet een dualistisch model van ‘orale’ en ‘schriftelijke’ culturen geen recht aan de vele combinaties van geschreven en gesproken woord in groepen binnen dezelfde samenleving.Ga naar voetnoot16 Zuiver orale of zuiver schriftelijke culturen bestaan niet (meer), er is altijd sprake van een vervlechting van geschreven en gesproken woord. Beide tradities zijn even flexibel of inflexibel, en bieden even veel ruimte voor logica, abstractie of objectiviteit. De interferentie tussen verschillende vormen van communicatie is veel complexer dan gedacht werd. Finnegan concludeert dan ook: ‘It is difficult to maintain any clear-cut and radical distinction between those cultures which employ the written word and those which do not.’ En: ‘One cannot assume as necessarily so, that individuals in non-literate (or largely non-literate) cultures are ipso facto less creative, thoughtful, self-aware or individually sensitive than people in literate cultures, and therefore fundamentally different in their modes of thought.’Ga naar voetnoot17 Finnegan herinnert eraan dat nog niet zo lang geleden het grootste deel van de wereld geen deel had aan de geletterdheid, en dat het ‘beginpunt’ van de westerse letteren - | |
[pagina 121]
| |
het werk van Homerus - oraal is geconcipieerd.Ga naar voetnoot18 Nobelprijswinnaar Derek Walcott waarschuwde dat onderzoekers die redeneren vanuit samenlevingen met musea, boekhandels, bibliotheken, uitgeverijen, universiteiten, theaters en onderzoeksinstituten, de neiging hebben de blik te vernauwen tot de institutionele aspecten van het onderzoeksbedrijf. Maar ook zonder die instituten is de continuïteit van het geheugen van een samenleving gegarandeerd, zolang de mens in staat is te herinneren, te herdenken en uit het hoofd voor te dragen: Here there are not enough books, one says, no theatres, no museums, simply not enough to do. Yet, deprived of books, a man must fall back on thought, and out of thought, if he can learn to order it, will come the urge to record, and in extremity, if he has no means of recording, recitation, the ordering of memory which leads to metre, to commemoration.Ga naar voetnoot19 |
|