Een persoonlijk woord tot slot
Aan het eind gekomen van een exposé waarvan de bergpaden soms wel erg
ver van de Surinaamse literatuurgeschiedenis leken te voeren, is het misschien
goed in het kort aan te geven waar mijn betrokkenheid bij de Surinaamse
literatuur vandaan komt.
Toen ik in 1982 in Nijmegen afstudeerde was er weinig dat vooruitwees op wat kort
daarna zou beginnen. Ik had Nederlandse taal- en letterkunde gestudeerd en een
jaar geschiedenis. In het begin van de zomer van 1983 solliciteerde ik op een
leraarsbetrekking in Suriname en nauwelijks twee maanden later zette ik voet op
Surinaamse bodem. Om eerlijk te zijn wist ik tot dan toe niet veel meer van het
land dan de gemiddelde Nederlandse krantenlezer. Ik had enkele jaren les gegeven
aan het Stedelijk Gymnasium in Nijmegen, maar de omstandigheden in het
Surinaamse onderwijs waren volstrekt onvergelijkbaar. Met 40 lesuren overdag, in
de avond en op zaterdagochtend werd het eerste jaar een uitputtingsslag. Het
meeste plezier beleefde ik misschien nog aan de lessen Sranan die ik kreeg van
een voortreffelijk docent: Michel Berchem. Later
volgde ik enkele jaren Spaans.
In het onderwijs was veel werk te verzetten, had ik al gauw na mijn aankomst
gemerkt. Er was geen behoorlijk materiaal om de eigen literatuur aan de
studenten te onderwijzen, en met vieren zetten we een werkgroep op om een
literatuurmethode voor het Surinaamse onderwijs te schrijven. Door het vertrek
van enkele leden viel de groep al gauw uiteen, maar de Surinaamse literatuur had
me inmiddels in haar greep en ik had al veel materiaal verzameld. Dat zou
resulteren in de documentatie De Surinaamse literatuur
1970-1985. Men heeft mij wel eens gevraagd waarom ik niet op dat boek ben
gepromoveerd, maar eerst nu kan ik daar een goed antwoord op geven: ik was er
toen niet rijp voor om de literatuur van Suriname in haar complexiteit te
doorgronden. Zelfs nu besef ik dat dat doorgronden een continu en nooit
eindigend proces is.
In 1985 begon ik met het schrijven van recensies, eerst voor het oude dagblad De West, na een tijd voor het jongere, maar een veel grotere
oplage hebbende De Ware Tijd. Eind 1986 stelde ik voor een
Literaire Pagina te beginnen. Die pagina, sinds lang geleid door een andere
redactie, bestaat nog altijd en is een niet meer weg te denken factor in het
literaire leven van Paramaribo.
Vanaf 1984 raakte ik bevriend met Jan Bongers, collega
op de school waar ik lesgaf, maar ook boekhandelaar bij De Volksboekwinkel.
Tezamen zetten we bij die zaak een uitgeverij op, en zo verscheen in 1986 de
bundel Nieuwe Surinaamse verhalen met werk van veertien
auteurs, en nog een hele reeks boeken meer.
Vanaf eind 1987, toen ik in de Nederlandse kou terugkeerde en de Surinaamse
gemeenschap in Nederland leerde kennen, heb ik me alleen nog intensiever met de
Surinaamse letteren beziggehouden, tot 1992 als criticus en verder als
samensteller van bloemlezingen, redacteur van schrijvers en auteur van boeken en
artikelen. Op aandringen van Bert Paasman begon ik in 1994 - het jaar dat ik
naar Namen in Wallonië verhuisde - aan dit proefschrift. Dat het nu
na acht jaar kan verschijnen in een omvang die ik nooit had kunnen voorzien, en
dat het zijn diensten kan bewijzen eerst en vooral aan de Surinamers en het
Surinaamse onderwijs, geeft mij enorm veel voldoening en vervult mij met
dankbaarheid jegens de velen die belangeloos aan het mammoetproject hebben
meegewerkt.
Dat in november 1997 totaal onverwachts twee kinderen uit Bigi-Poika opdoken in
mijn leven, bestendigde misschien ten overvloede de band die ik met Suriname
heb. Aan deze