Het wondere lied(1920)–Pierre Kemp– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 54] [p. 54] Rouw. Door 't gouden koren woei de zomerwind, De glans der zon blonk in een gouden ring Van vrouw in rouw, die door de velden ging En in haar armen droeg een-lachend kind. Speelsch door haar blonde lokken woelde 't kind De fijne vingertjes. Als gouden haren Breed golfden heure prachtig-blonde haren En spreidden zich beschermend om haar kind. In 't wijde en deinend goud de klaproos rood Vlambloeiend in het weligruischend koren Te stralen stond in gouden droom verloren: Het hart was zwart. ‘Uw vader, kind, is dood’. [pagina 55] [p. 55] Door 't gouden koren woei de zomerwind En met heur gouden haren speelde 't kind.... Zij weende en kuste 't kind. Een vogel floot Om 't lachend kindje en om de klaproos rood. Vorige Volgende