Het wondere lied(1920)–Pierre Kemp– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 28] [p. 28] Het zoekend geluid. Daar liep een landman om zijn lief-verloren Door alle landen en vroeg boom na boom: ‘Is nu mijn hart of was mijn lief een droom, Zij na dit uur geen uur mij meer geboren.’ Dan zei de boom, die naast den naasten boom Stond naast den landman: ‘Is uw lief niet dood! Of is uw lief misschien de zonne rood Die vlood gelijk de pracht van schoonen droom?’ - ‘Ik wil de wegen weten, waarheen weenen De looverlispelingen, en het land, Dat langs de loovren ligt, den weidekant Al ondervragen, waar mijn lief is henen!’ [pagina 29] [p. 29] Dit zei de landman en een stem zong zacht: ‘Die nimmer zagen, kunnen niet alleen Gaan wandlen; want zij gaan in stagen nacht: Zoo is uw lief misschien in verte heen.’ ‘Zingeruischende zachte stem, zoo stil, Ik ben geen landman, ik ben een geluid; En ook een klank heeft lief en mint een bruid, Waarom het lijf niet eeuwig leven wil, Die eeuwig leven zijn den dood voorbij. Niet dus een lied, dat in de stilte klonk, Die lucht is en de lucht bekoring schonk En meer niet is dan eene spelerij, Geboren uit een klinken ongezien Ergens in 't eindeloos heelalleruim’.... Nog loopt 't geluid, al vragend die en dien.... De weemoed van geluid is klankenschuim.... [pagina 30] [p. 30] Het schuim is 't kantwerk van het zeeënkleed, De wolken opschik van het strakke blauw; Doch niemand weet, wat dat geluid daar leed Dat 't lief-verloren riep in droomlandouw. Vorige Volgende