Het wondere lied(1920)–Pierre Kemp– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 25] [p. 25] Avond in den koningstuin. 't Ging naar den avond. Alle groen en bruin Van stammen, blaadren smolt in het teêr grijs Gesluier - trillend in de lila lucht - Over de perken van den Koningstuin. Nog even negen twijgen en de wijs Der merelen verklonk na licht gerucht. De twijgen wipten op, de fijne kruin Ging heen en weer, als met een zwakken zucht. [pagina 26] [p. 26] De avond viel; de bloemen werden een Van kleur en vorm, vervaagden met het gras Tot eene vlakte. Uit de vijver steeg Een slier traagwitte doomen, waardoorheen De zwanen heimvol gleden naar, waar 't was Het donkerst en het duister boomen reeg Aan boome' in groene zwartheid; daar verdween De zwanenstoet en was de vijver leêg. Wijd uit de verte door de boomen glom Het licht der hallen heller naar de dag Vergleed in 't stijgen van de duisternis, Die uit de boomen in de luchten klom, Met reuzenhanden nog den vagen lach Van daglicht doovend en het lichtgemis Vergoedde door de sterre' in hemelkom Te spranke': een meer - in maannacht - vol geel lisch. [pagina 27] [p. 27] Zoo bleef een wijl de stage donkring, toen Uit blanke neevlen aan de Oosterkim Groot-rood de maan rees door het groene zwart Der groepen boomen, als een visioen Van onvolmaakte vreugd met smartgegrim Vermengd, dat alle uur van vrede tart, Het loof der boomen werd blauw-zilverig groen Van manestralen in 't getak verward. Zacht in een hoekje van den rozengaard, Hier grenzend aan den moestuin, daar aan 't woud, Van beî gescheiden door een ouden muur, Vol wingerdranken, dicht klimopgeblaêrt - Klonk nog gefluister en een glans van goud Gleed door het manezilver en 't azuur, Door 'n tweede glans gevolgd - van donker vuur - De koningskindren, gaande in maneklaart. Vorige Volgende