Verzameld werk. Deel 3(1976)–Pierre Kemp– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 1323] [p. 1323] 1918 De verrijzenis Maria Magdalena sprak: ‘Ik heb dees nacht geen oogvol slaap gevonden, Er heeft een stem rondom mijn hoofd gezweefd, Zij sprak: ‘Ga heen, waar ik u heb gezonden!’ En 'k heb geen uur van rust daarna beleefd. ‘Gij mij gezonden? Mij uw slechte dienster?’ ‘Wie gaf u de gedachte, specerij Te koopen? Zijt gij zulke slechte zienster? Gij weet toch wel, dat gij ze kocht voor Mij!’ ‘Ik zal het aan Maria gaan vertellen, Zij slaapt nog wel, maar waakt zoo graag om U. En als die goede mij wil vergezellen Door droom van dauw en duister gaan wij nu!’ Maria! Slaapt gij nog?!! Schrik niet! Ik fluister. Ik hoorde een stem die lachend tot mij zei: ‘Ga door den dauw en doom van schemers duister En neem den balsem dien gij kocht voor Mij!’ Maria van Jacobus: ‘Ach! Gij zijt mij weer voor, o zondaresse! Of gij ook mint uw Jezus méér dan ik! Gij beidt toch zeker tot ik deze tresse Voor zulk bezoek alsnog behoorlijk schik?’ Maria Magdalena: ‘Ah, vleister, bleeke wangen doet gij keeren In purper, blauwen mond in bloeiend rood! Ik twist niet of ik Jezus meer vereere, en Of Hij aan u zijn gunsten grooter bood. Maar kom! Ik kan niet stil meer blijven toeven, Mijn geest is reeds waar trage voet straks treedt, Geeft vogels, ons, die dat thans meer behoeven, Uw vlucht! Ik beid, terwijl 'k den tijd maar meet!’ [pagina 1324] [p. 1324] Maria van Jacobus: ‘Ik wek Salome! En zie nu, ze is reeds wakker! En haast gereed om mee met ons te gaan. Daar buiten fluit een vogel op den akker En ver in 't bosch hoor ik er nog een slaan.’ Salome: ‘Dat is Zijn roep! In droom heb ik vernomen Een stem, zacht-klagend dat ik langzaam sliep En maar niet ging, waar ik tóch wilde komen, Zij was zoo moe, wijl zij zoo vaak al riep.’ Maria Magdalena: ‘Wij gaan!’ - Door heide en omgeploegde velden, - ‘Te zondig was 'k, neemt gij de doeken af.’ - Salome trok, de vrouwen toen verstelden, Want samen vonden zij een ledig graf. - De stralende jongeling: ‘Schrik niet! Gij zoekt vergeefs! Hij is verrezen! Ik ben Zijn bode, en zeg u in Zijn Naam: ‘Dat de drie vrouwen niet mistroostig wezen, Zij zoeken Mij en vinden Mij tesaam.’ Maria Magdalena tot den Tuinier: ‘Zaagt gij Hem niet? Wij gingen om Hem zoeken.’ De Tuinier: Was Hij dan niet meer in Zijn graf? Maria Magdalena: ‘O, neen! Wij vonden niets dan de verlaten doeken.’ De Tuinier: ‘En dit!’ - Zij keken door Zijn handen heen. Vorige Volgende