Verzameld werk. Deel 3(1976)–Pierre Kemp– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 1307] [p. 1307] Winter Die mij om zijne hitte niet beviel, ging henen; toch is hij me als een deel van mijne ziel, als 'k denk, alleene: moet ik nu zonder bloeme of licht wandlen in grauwe gouwe, als haddë ik geen aangezicht, om pracht te aanschouwen? Zoo pijnlijk is 't aanschouwen van dë uren, dat men - de zon nog wijlen - kan zien - in 't azure... De boomen in het bruin plantsoen, ze klagen hun weemoed om 't verloren groen der schoone dagen. De winter is zoo droef en vaal, zoo donker; en zelden boort door mist een schraal geflonker. Het land en al is nu zoo dood, de boomen weenen... Die mij, naast hitte, schoonheid bood, is henen... Vorige Volgende