Verzameld werk. Deel 3(1976)–Pierre Kemp– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 1303] [p. 1303] Het lied. Daar dwaal ik nu uit het klavier gezongen door andren, smeekend buiten mijnen wil. Ik ben uit niets en zing slechts noodgedwongen naar 's menschen wil, mij-zelven luid of stil. Daar ligt geen hartstocht in mijn scherpen gil; ik hèb geen ziel door leed, wanhoop verwrongen, ik word gezongen, zelve zingend, tril aangrijpend voort, onmachtig, voortgedrongen. Ik kan niet eindigen, men eindigt mij, en ik blijf koud bij al de inn'ge tonen, tonen van weemoed, jubel en verlangen, tonen van hartstocht, die diep in mij wonen tot ik ze zing door andren in mijn zangen, totdat 'k geëindigd word, òf droef, òf blij. Vorige Volgende