Verzameld werk. Deel 3(1976)–Pierre Kemp– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 1300] [p. 1300] 't Vergaat àl Strak stroomt zij voort, de bleeke beek; - een windje zucht door gansch de streek... De wilgenloovers doppen even in 't spiegelwater rimpelleven... Een ranke jonkman nadert d' oever... en schept er water... peinst... De toever beschouwt het rimplend water... Zwak wordt het gerimpel... 't water vlak... Op klompen klotst de knaap naar huis... en op de beek is windgeruisch... De wilgenloovers doppen even in 't spiegelwater rimpelleven... Na jaren komt weer aan den oever dezelfde man, nu oud. De toever ziet wilgenloovers, doppend' even in 't spiegelwater rimpelleven... Nu zingt een stemmë uit het water: Zoo is het leven, vroeg en later: men gaat en komt, men komt en gaat, en als de wind op 't water slaat, dan doppen wilgenloovers even in 't spiegelwater rimpelleven. En is de wind weer uit de streek, dan stroomt daar strak de bleeke beek. En zijn dë oude menschen heen, dan is de beek toch niet alleen: en ziet de beek, als 't windje gaat er, en jonge wilgenloten even in 't water doppen rimpelleven. Zoo als de vader, gaat het kind, de wilgenloten, water, wind. - Zie, alles zal slechts voortbestaan in nieuw geslacht, dat zal vergaan als 't oude, - tot daár is de tijd, dat niets meer is dan Eeuwigheid. Vorige Volgende