| |
Ravel en Zuid-Limburg
Nu de normalisatie van het Langwater een volgend werk is, dat de Gemeente Maastricht als object van Werkverruiming zal aanpakken, hebben wij een oogenblik gedacht: wat zal onze arme plantensociologieën nu weer boven het hoofd hangen!
Wij herinneren ons de omgeving van het Langwater nog goed uit den tijd, toen wij samen met een jeugdige schildersbent, ontloken aan de Zondags-schilderschool van het Stadsteekeninstituut, onder de brillante en bezielende aanvoering van Graafland de streek tusschen het Heugemerbroek en de zware canadassen in de weiden achter de Céramique exploteerden op schildersschoon. De bekoring wordt hier buitengewoon groot om ‘band’ in plaats van ‘bent’ te schrijven, want zooals er toen al werd geschilderd, was het niet alleen een feest voor de oogen, doch ook voor de ooren, als je b.v. den cobalt- of den emeralddrummer met zijn borstel hoorde roffelen op het gespannen doek.
Het was toen een gebied, en bleef dit, dat nu niet bepaald een weelderigen indruk maakte, in tegenstelling tot den Maasoever met zijn prachtige wilgengroep langs de Kleine Weert en wat daartusschen lag en stond tot aan het kasteel Hoogenweert toe. Wij verdwaalden er bij gelegenheid wel eens, om er een veld met schoven te schilderen of een stuk bieten met klaprozen en witte vlinders. Dit deden wij als extra-nummer, nadat Graafland het beleg voor een Heugemsch boerderijtje reeds had opgeheven. Door zulk een ijver en liefde voor het schoone Limburgsche landschap was het ook
| |
| |
mogelijk dat onze schilderkisten een omvang hadden, die de kleine kinderen op den Heugemerweg aan den haal deden gaan. Wij zagen er, geblakerd door de zon, misschien nog getourmenteerder uit dan Van Gogh, zooals hij zichzelf voorstelt op zijn schilderij: l'Artiste peintre sur la route de Tarascon. Eerst toen dat vluchten voor ons een paar malen was voorgekomen, kwamen wij er achter. Wij hoorden de kinderen elkander waarschuwen, wijzende naar ons: loup weg, die vaange de kinder op!
Wel prettig, als je terwille van de kunst de kans op een zonnesteek hebt geloopen, van de inspiratie en de transpiratie er niet meer kunt uitzien als een dandy en je moet dan zooiets over je hooren. Het zal wel gelegen hebben aan het ensemble van onze artistieke hoeden, haardossen en dassen - een enkelen baard niet te vergeten -, die sommigen onzer veel deden lijken op zeer matig geciviliseerde Zigeuners.
Wij spraken over deze voorgenomen normalisatie met iemand, die de situatie ter plaatse goed kende en meende, dat er niet veel mee verloren kon gaan. Een tentoonstelling, als voor het behoud van de ruïne Lichtenberg, behoefde er niet voor te worden georganiseerd. Hoewel een tentoonstelling, hoe kunstminnende stadsgenooten en landschap-architecten zich een verfraaiing van de terreinen aan het Laagwater voorstellen, altijd zijn nut kon hebben. Wij namen dus gaarne aan, getoetst aan onze eigen ervaring omtrent het onderhavige terrein, dat er niet veel valt te bederven, maar wij huiverden toch even en dachten met angst aan een paar foto's onder het hoofdstuk Aesthetiek in Leclercq's ‘Boomenspiegel voor den Wandelaar’. Als onderschriften staan daar: Normalisatie van deze beek was volgens de cultuurtechnici onvermijdelijk..., en: ...maar waarom moest het nu zóó gebeuren?
Dit: als het dan toch moet, waarom dan zoo? deed ons grijpen naar een boekje, waarin oude vindplaatsen van boomen, planten en bloemen in het geheugen worden geroepen, waarover onze goede Limburgsche lucht van voor haast tachtig jaar zulk een teeren lavendelblauwen sluier heeft geworpen, dat de exacte mededeelingen schier aandoen als plantlore. Wij bedoelen den ‘Guide du Botaniste dans les environs de Maestricht’ van L. Dumoulin, verschenen in 1863. Behalve wat het bevat aan wetenschappelijkheid, die nog voor onzen tijd kan dienen, stijgt uit dit boekje een kostelijk parfum van bloemen en kruiden uit de oude doos, uit den tijd, toen nog langs de wegen café's stonden, ‘die luisterden naar de naam’ van ‘A la belle
| |
| |
vue des Champs et des Prés’ en wij, als wij wilden, konden verdwalen in ‘Aux Champs Elysées’. En toen wij bij het doorbladeren héél de poëzie van die bloemen onzer voorouders op ons heten inwerken, ondergingen wij plotseling een zeldzame bekoring. Wij lazen daar o.m.:
133. |
Cyperus Fuscus, Souchet brun, Zwart Biesgras. Dans les endroits humides du bois de Ravel... |
142.1 |
Digitalis Purpurea, Digitale, Vingerhoedskruid. |
|
Dans le bois de Ravel près de Fauquemont... |
211. |
Impatiens Noli tangere, Balsamine, Springkruid. |
368. |
Scilla Hyacinthus non scriptus, Jacinthe des bois, Boschjacinth, beide laatsten en nog meer anderen ‘dans le bois de Ravel...’ |
Naarmate wij dit lazen, ruischte de harde werkelijkheid zoo'n beetje van ons weg en, als in droom, gleden wij al mee in de maten van ‘Adélaïde ou le Langage des Fleurs’, want de bloemen, die in 1868 daar in dat bosch bloeiden, zullen er in de schoone jaargetijden nog wel floreeren. Welke dichterlijke en amoureuze verbeeldingen tegelijk riepen die plantennamen niet in ons op. De balsamine, in de taal der bloemen het ongeduld naar de verhooring symboliseerend; de boschhyacinth, ons zeggende: de hoop, die gij mij geeft, verrukt mij; het vingerhoedskruid, ons beduidend, dat de schenkster haar liefde niet meer kan verbergen, of aanmoedigt: verwerf de gunst der vrouwen. Om het bij deze drie maar eens te laten. En de ‘farceur’ Ravel zal, als in zijn muziek, in werkelijkheid tegenover deze bloemen-symboliek toch niet onsympathiek hebben gestaan.
Intusschen walsen wij op ons droom-circuit al uit de serre van de sprekende bloemen naar het front van den eenerzijds zoo uitgescholden en anderzijds zoo hoog opgehemelden Boléro, die triomf van het rhythme. Wij bewonderen nu eenmaal de weldoeners der menschheid, plaatsen hen in onze harten standbeeldjes volgens ons eigen formaat en in dit onvergankelijke werk heeft Ravel - ongeacht wat boostongige melomanen, die overal naar muzikale farcen snuffelen, mogen beweren -, onbewust misschien, zich als zulk een weldoener doen kennen. Weldoener vooral van onze geplaagde huisvrouwen, die door de ruige tijdsomstandigheden, vanaf het hopeloos ontwaken tot aan den weinig rust belovenden nacht, overbelast zijn met een lawine van zorgen, schier zonder einde. Te meer, waar
| |
| |
de dienende geesten zoo zeldzaam worden en zich door de meest aanlokkelijke advertenties met de subtielst uitgedachte teksten niet eens meer laten charmeeren. Zoo zouden zij op vele plaatsen voor alles alléén staan, indien zij den Boléro met zijn zoo uitzonderlijke, waardeerbare eigenschappen niet tot hun beschikking hadden. Wij hebben het in dit verband niet over de quasi-religieuze danserij, zooals het stuk in November 1928 te Parijs voor het eerst voor het voetlicht kwam, maar alleen over de muziek, over ‘un da capo perpétuel d'une phrase toute chargée d'hispanisme’ zooals Dumesnil er van zegt en vervolgt: d'où vient que l'auteur tire de tels effets de moyens aussi prévus qu'une répétition obstinée scandée par le tambour? Cette phrase reprise ainsi sans modifications de rythme, mais dans un changement constant de timbre, devient hallucinante’.
Hiermede komen wij in de richting, waar wij heen willen.
Er is een extra-muzikale kant aan dit werk en het is misschien niet eens zoo merkwaardig, dat juist vrouwen daarover hebben geschreven, zoowel in binnen- als in buitenland. Het schijnbaar indolente, maar innerlijk brillante poëem verdient alleszins en ten allen tijde propaganda. Alsof er nog niet genoeg Bolérophielen zijn, zullen de Bolérophoben smalen! Met dit al zijn er, behalve nog tallooze mannen, practisch haast geen vrouwen, die zich aan de bekoring van den Boléro hebben kunnen onttrekken en de enkele vrouwen, die ons vrij bits verzekerden, dat zij nooit of te nimmer onder de obsessie van den Boléro zouden geraken, behoeven wij niet voor honderd percent te gelooven. De haat, die in hun oogen flikkerde en de minachting, waarmede zij het woord ‘boléro’ uitspraken, bewezen maar te wel, hoe de célibataire Ravel het vrouwelijk gemoed haast lancetachtig scherp had gedeerd.
Maar zij, die niet zoo afwijzend tegenover den Boléro stonden en niet direct smaalden over de somnifeere werking, erkenden dadelijk de goede, wij zouden haast zeggen de therapeutische kwaliteiten ervan. En daar is het in dezen tijd, nu er zooveel wordt gevorderd van onze zenuwen, juist om te doen. Vraagt het deze eerlijke vrouwen eens, hoe zij den Boléro ondergaan en hoe hij hen vast en zeker voor zich heeft gewonnen! Zij antwoorden u: ik zat, en heusch niet mediummiek, in een heerlijken, luien stoel te praten met mijn handwerkje of ik probeerde een voorschotje te vangen op mijn nachtelijk rantsoen slaap, voor zoover de diverse knaleffecten dit ons nog toestaan. Nu zullen zij u verzekeren, ik ben niet zoo'n muziekkenster, maar toen de tierelantyrende phrase zich in zulk een liefelijk timbre
| |
| |
als dat der hautbois d'amour transformeerde, kon ik niet meer anders dan gelukkig zuchten: Maurice, je me rends, ik geef mij over, ik aanvaard dat, ik aanvaard alles! alles!! In glimlachende overgave genietend, laten zij het innemende, aanzwellende geweld van den al maar fanatieker roffelenden tamboer over zich gaan en verlangen naar het zalige einde. Maar zij verlangen het in een héél trage doseering, haast wenschend dat het nooit moge komen. Wat haar allemaal door het hoofd en de leden schiet, begrijpen zij niet. Het is van een vage zaligheid - om zoo beaat mogelijk te glimlachen - en tevens van zulk een mathematische stelligheid, dat zij dezen roman in tonen met een religieuzen inslag van een kerkelijk gezag, als een voorsmaak van een gelukkiger hiernamaals in zich kunnen opnemen. Tot binnen de laatste maten de oplossing en het lang verwachte en toch betreurde einde komt. Maar het is nog niet afgeloopen. Dan digereert het muzikale intellect in het neuriën van de phrase nog geruimen tijd na en blijft de medicinale werking van deze muziek in het gemoed van die haar dankbaar beleden schimachtig naborrelen. En nog later op den dag of in den avond flikkert het effect van iets, dat als een tonicum werkt, weldadig op. De oogen kijken met een zeer bijzonder expansie-vermogen rond om anderen met het genotene te besmetten en deelgenoten te vinden in de vreugde van de ondergane ontspanning.
Hoewel men zich deze zenuwversterkende kuur zelf kan laten ondergaan met behulp van de grammophoon en daarbij - naast een auditie, die meer voor een promenade-publiek bestemd is, maar die wij minder aanraden - de keus heeft tusschen minstens drie magistrale uitvoeringen door orkesten met wereldfaam, zal het toch beter zijn in een keuze uit deze opnamen het oordeel van den huisarts, resp. een specialist te raadplegen in verband met het doseeren van de rhytmische obsessie, die bij die uitvoeringen nog wel uiteenloopt. De doktoren zullen u bovendien stellig niet ontraden de concerten bij te wonen, waar gij deze geneeskrachtige muziek tegelijkertijd ziet opvoeren en het telepathisch contact tusschen u en den drummer wel directer tot stand kan komen. Eerst als gij volmaakt doordrongen zijt van wat deze muziek in u rechtzet aan datgene wat er begon te verzakken en scheef te hangen, zult gij de verdere consequenties van deze minuscule tonenretraite leeren aanvoelen, die zoo heilzaam is om dezen veel-vergenden tijd te doorworstelen.
|
|