wielen van de koetsen, de streepen en de Schotsche ruiten op de broeken van de galants - de modernste waren nog uit den tijd van Alfred de Musset - lagen er in zulk bijtenswaardig reliëf op. Als kinderen apprecieerden wij dat prachtige prentsel zoo, dat wij er over kibbelden, wie de mooist geprente mannekes had gehad.
Wij herinneren ons nog dat een herbergier op de Groote Gracht, ‘dee ouch wörm verkoch veur te vèsse’ en die het café er zoo'n beetje op aanhield om een paar kaarttafels van oude schoolkameraden gaande te houden, een stel van die prachtige peperkoekvormen bezat en dat in leven een onzer bekendste grafici op die vormen belust was. Toen hij den waard polste, of hij ze niet wilde verkoopen, vroeg deze direct waarom hij daar zulk een belang in stelde. Omdat hij ze zoo mooi vond, antwoordde onze kunstenaar. Zoo is het ook met mij, zeide onze waard; ik ben geen artist en toch voel ik, dat dit mooi is. Daarom zijn ze niet te koop en bewonder ik ze zelf.
Die vormen hadden, ofschoon ze zooveel gebruikt waren, toch een benijdenswaardige gaafheid behouden. Het kan aan het deeg hebben gelegen, maar naar het resultaat van het baksel te oordeelen, kon men er even goed, als van de beroemdste etsen van Rembrandt, spreken van diverse staten. Er waren er bij, die aanspraak konden maken op den hoogsten prijs. De wetenschap is echter nog niet zoo ver gevorderd of het heeft misschien niet zoo de aandacht van de kunstminnenden getrokken, om die schitterende afgietsels als het ware te vermummieën en na een zaligen dood aan de folklore-musea te legateeren. De mensch blijft echter een mensch en het eerste en eenge verhevene doel van den meest Beau Brummel-achtigen peperkoeken man - wij hebben hier nooit de taai-taaie vrijers bedoeld - is en blijft de afgrond, die achter onze tanden begint.
De meeste van die baksels waren echter niet van dien aard, dat men daarover rouwig behoeft te zijn. Van vorm zoo flou-flou mogelijk, opgeblazen, een soort rebut zonder grafische kwaliteit en bekoring. Hun glorietijd is dan ook al lang voorbij. In de laatste jaren lagen ze, als massawaar, met hoopen in de hoeken van de étalages: soldaten en burgers, vrouwen en mannen, honden en hanen - de katten niet te vergeten - alles lag over en door elkaar in de volmaakste wanorde. Alleen de contouren van het baksel wezen nog op vorm van mensch en paard maar eenig détail was niet meer te bespeuren en het traditioneele, piëteitvolle bloemenstruikje tusschen de hoeven van het paard kwam niet meer tot uitdrukking.
De tijd gaat ook zoo snel. Wie heeft nog den tijd om in de vitrines