rassen en zou kunnen aantoonen, dat bepaalde katten- of hondensoorten niet mogelijk zijn geweest in het tijdvak door de verbeelding opgeroepen. De kat zou nog het meest dier van alle tijden kunnen zijn, daar de lust om haar op te smukken zich al lang gepaaid voelde als ereen minimeus belletje aan een lintje om haar kleinen nek tingelde. Het paard en in zijn nobelsten vorm van verschijning, het ros, was nog met de karakteristieken van het getuig getooid volgens het seizoen.
Alleen de aap heeft op dit alles een uitzondering gemaakt en intiemere distinctieven verworven, maar hij is dan ook ‘een afbeeldsel’ van den mensch, die het saltimbanqueste van denzelfden mensch verdragen kan en wien het dragen van een tuniek, stevig ge-épauletteerd, en een kepi een tikje schuin op het hoofd, dat hem samen het air geeft van een verclownden militair, niet misstaat. Hij wordt dan een halve broer van het ‘bellemenneke’, een haast vergeten straatartiest, die als homme d'orchestre met zijn Pan's fluit, hoed met bellen, groote trom, bekkens en harmonica alleen in staat was een pastorale d'été te spelen, die Honegger hem zou benijden. Maar dan moest men hem zien voor de poëzie van een Latijnsch inschrift onder een ouden gevelsteen, vóór de kleinere letters van de spreuk en de grootere letters, die het chronogram vormen.
Niet alleen het kermisachtige, maar ook het voor de gewone menschen zoo normalere leven met zijn soms zoo gesluierde verdrieten, als bv. de koestering van de wenschen van het kleine en toch weer zoo groote menschenhart, heeft vóór en binnen al die dierbare oude steenen geleefd. En die harten weer in de hulsels van de mode van hun tijd en.... Maar zoo zou er geen einde komen aan de opsomming van de oude dingen, die men zou willen zien herleven naarmate een of meer onzer dierbaren, meer of minder gewichtig en plechtig, daarin een middelpunt hebben gevormd. Zoo zal men ook de grootheden van vroeger eeuwen, en voor den nieuweren tijd van decaden, niet willen losmaken van het milieu waarin zij hebben geademd en van de dingen, die hen welkom waren of die hen tegenstonden en die eerst in den nieuweren en nieuwsten tijd een aanvaardbare oplossing hebben gevonden.
En nu er puinhoopen zijn ontstaan, meer in de nieuwere dan in de oudere gedichten van steen, is er wel aanleiding om den architectonisch georiënteerden kant van onzen geest zich even te laten vermeien in de dingen die komen zullen, indien naast de materiaal-problemen de kunstzin een geschikte evenwichtigheid hervindt,