| |
| |
| |
Uit de suite verinnigd papier
Aan de dichtende krijgsman op de Lüneburgerheide
De dichter, die Uw ‘kreupelvers’ ontving,
zit voor papier en vraagt de zoldering:
hoe zing ik daar een antwoord op?
Het is wel laat, er zoemt iets in mijn kop
en eist het bed; maar ik geef dit niet toe.
De krijgsman gaat mij voor. Hier past geen moe-
zijn meer en daarom ga ik staan.
Ik zing en neem daarbij de houding aan.
Het valt niet mee. 't Is of ik beter kon.
Blij ben ik, dit te wijten aan de zon.
Trouwens, heeft het zin U nog te melden:
de zomer in Maastricht gelijkt op die te velde.
Doch nu adieu, mijn beste ijzervreter!
Ik ga naar bed, de droom is toch maar beter!
| |
Behang geworden
Vandaag ben ik weer behang
aan 't worden met hier en daar
zilveren mouches op mijn wang
en een krul goud over mijn haar.
Wat word ik vlak! Hoe krijg ik het gehouden
zo stil te zijn en dat zo lang?!
Wat wegen de mouches en de gouden
krullen zwaar! Doch ik ben maar behang.
Ik heb niets meer te zeggen, niets te knikken
en mis vooral mijn armen, als ik verlang.
nu iemand zegt: 't is of ik dit behang
| |
| |
| |
Bespiegeling
Zulk een papierbinder is eigenlijk
Hoe meer ik de lange buis bekijk
en er spiegelen zie de zomen:
groen van de bomen, van de wolken
wit en blauw van de lucht,
hoe meer ik naar muziekpapier
verlang om dat te bevolken
met de tonen, waar ik zo van zucht.
| |
Gevangene
Weer word ik gevangene van een blank papier.
teken ik een boom en tussen die vier
stammen zet ik een lievelingsboek.
Ik kijk over de klok, de tijd is zoek.
Mijn ogen zijn uren en woorden moe
en punten zich naar een torenspits toe.
Alle vastheid is weg, behalve het wit
van het papier, waarop ik gevangen zit.
| |
| |
| |
Lege dozen
Lege dozen zijn een zeldzaam goed
Zij worden om beurten schoen of hoed.
Zij troosten in kleine tegenspoed
Het spel blijft niet te lang meer stom.
Daar wordt een doos al grote trom
en ginds het vierkante carton
gekneed en geblazen als bombardon.
Heel eindelijk is het nog een boot
naar eigen vinding en aard
in de zon het doel van hun ‘grote vaart’.
| |
Postillon d'amour
De post der sprookjes is weer gekomen.
Uit geen der enveloppen sijpelt bloed.
Weer kan ik zeven dagen dromen:
Intussen lees ik de missiven,
geschreven met leugentjes en bedrog
van al die weigerige madelieven
maar niet langer dan zeven dagen
En zo moet ik dit blijven verdragen,
tot de dood mij van deze vapeurs verlost.
| |
| |
| |
Rollen pakpapier
Vier rollen pakpapier staan in een hoek.
Tussen hen ruist de tijd zijn ronde
door mijn kleine bibliotheek.
Ik dicht niet, weet niet meer waar ik het zoek,
na al wat ik heb ondervonden,
sinds ik om tien uur door de ruiten keek.
Ik ben al oud en zag vandaag te veel.
Te moeten denken aan zulk een pracht
van vlees, met welke niet te helen pijn,
ik, elke dag en elke nacht,
bij zonne- en maneschijn,
tot zulk een rol gepensionneerd moet zijn.
| |
In slapende activiteit
In slapende activiteit van een aar
onder de miljoenen van het korenveld
te staan en nauwelijks te bewegen.
Niet te luisteren, want niets is zichtbaar waar,
niets te zeggen, wijl alles al is verteld
met nog een vaag begrip naar het verre
en zonder zin te spreken tegen,
word ik ander Licht genegen.
|
|