Verzameld werk. Deel 2(1976)–Pierre Kemp– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 787] [p. 787] 1947 Voor de vrije zon Het is zo stil. 't Is of de wereld luistert aan iets oneindigs naar een verre zee, klotsende in horizon alsof verruiste er 't moment, dat 't rode hart nog klotste mee. 't Is of die zilte stilte zich in 't tikken van een onzichtbre tijd nog meer vergrauwt en in vertraagd geschakel de ogenblikken tot aan de rand van een groot Niets vernauwt. Daar komt een donkere gestalt' gerezen als uit de grond en als geslachteloos. Geen lijnen kracht of gracie in haar wezen, alleen gekleed als een verwelkte roos. En nog een rijst er, nog een.... Met de handen, ja, handen hebben zij voor een gebaar, strijken zij hun absentie van de wanden der wangen uit naar 't winddoorwoelde haar. Ik ben niet meer alleen. Er komt een menigt'. Er schrijden groepen saam. Er wordt bekoord. Schoon zonder licht nog voelen we ons verenigd, nu wij die stilte hebben aangehoord. Waar zijn de kindren? Laat de kindren komen, nu we onze handen leggen aan elkaar, al scheppend nieuwe en eedler idiomen, en beter willen zijn goed, schoon en waar. Daar splijt het grauw boven de grijze kommen van onze schedels en ons haar ontroerd voelt mee 't ultime licht, dat opgeklommen langs stilte en zee ons aan de tijd ontvoert. [pagina 788] [p. 788] Daar schalt een kreetje en naast muziek aan wiegen bloeit vegetatie weer rond berg en bron de blauwe luchten vol en om te liegen is er geen lust meer vóór de vrije Zon. Vorige Volgende