Verzameld werk. Deel 2(1976)–Pierre Kemp– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 786] [p. 786] Dat De grote nacht schuift traag voorbij mijn raam. Ik wil iets zeggen, want ik zoek een Naam. Ik zeg al iets, er waait iets uit mijn mond, maar 't woord ruist tak-zwaar naar de vage grond. Ik zoek een lichter, dun als foto van een bloemengeur, een dat maar rijzen kan. Wat baat het mij, dat 'k voor de sterren wacht, als 't grote dat niets zegt, niet schreit, noch lacht! Want daarom heb 'k mij tot de nacht gewend en trilt mijn mond als mond alleen dat kent. Het is de lispling van de grote vraag om antwoord vóór de sluiting van vandaag. Maar in het lisplen voel 'k hoe 'n ijle rook trekt uit mijn mond en lichten doet hij ook. Het lijkt zelfs, of die schijn vermenigvoud ook elders meerdre monden open houdt en dat er in de tuin van menigeen nog iemand wacht en staat als ik alleen. De grootse nacht schuift traag voorbij mijn raam. Ik beid vergeefs de graag vernomen Naam. 't Wordt koud me om 't hart, nu iets beseffend schreit: dat zegt niets nu en nooit in eeuwigheid. Vorige Volgende