Verzameld werk. Deel 1(1976)–Pierre Kemp– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende IV Hoedjesmagie Grootmoeder, ik hoor je niet meer zingen. Ik word ongerust en de zon schijnt zo onbezonnen op de dingen. Ben je soms ziek? Met je sterk hart? Ik heb dan boter, die je zal genezen. Het deeg van deze koek is goed gerezen. Was er nu niet dat Ondier-zwart! En moeder zwijgt nog steeds. Roodkapje, als je een potje boter krijgt en een koek, waar breng je beide naar toe? Wel, naar mijn dwaze Grootmoeder, moe! (tempo di marcia) En zul je dan recht aan naar Grootmoeder gaan, niet kijken links of rechts, naar vals en echts, maar altijd voor je uit en letten op de wolf? Die met dat goudbaret op zijn kop? Hoe weet jíj dat, ondeugend kind? Dat weet ik van mijn rode hoed, die zegt mij alles wat ik zie en vind en wat ik weten moet! Zet hem eens op, Mama, misschien kunt gij dan Vader wederzien [pagina 498] [p. 498] en prikkelt hij u weer, zijn snor gevlijd op uw mond, als toen hij u heeft verleid. Wat heeft de Zon toch met perverse macht door mijn vlijtige vingers saamgebracht? Roodkapje, ga! Bang werd ik voor je kapje! Mijd de Wolf, ga niet te zeer met stapje voor en stapje na door 't bos. Wacht je voor zijn geweld en roep je los! Treuzel niet te lang met vlinders na te lopen of bloemen te strelen, met wie men vertelt. Is er een bloem bij, als er staan in versjes van Pierre Kemp, om er met een vaantje rond te gaan en zacht te zingen, denk dan liever aan Grootmoeders stichtelijk smartenbed. Dat alles zal ik gedenken en ook doen. Kijkt U mij wel goed na, rood ben ik in groen. En nu nog even tijd voor een driekante zoen! Vorige Volgende