Verzameld werk. Deel 1(1976)–Pierre Kemp– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 253] [p. 253] Visioen Zo sta ik in de vlakte en ik mijmer over de sterrenstelsels, mijn ziel en de eeuwige reuk der bruine aarde. Ik ben van haar, dat weet ik, ik werd rijmer, ik ben geen boom en met mijn benen kniel ik in het duister voor een waarde, die groter is dan ik en die ik erken als een volmaakter meervoud van mijn: ik ben. Onder mijn voeten is het als een dooiend ijs, het is wel niet zo koud, maar ik sta niet vast. Ik werd verdreven uit een paradijs, verloor een eeuwig blauw en tors een last van kleuren donker als een natte bomenbast. Maar ik moet íets zijn! Ik wil niet Níets-doen! Wie plaagt mij toch zo? Wie weert mijn íets-doen, door mij te hullen in zulk een duistere wolk? Bang-kinderlijk schreeuwt iets uit mij: ‘Volk!’ en er blijft, niets, níets dan die duistere kleur met om mijn wezen die doordringende aarde-geur. Ik heb niets om al schermend mij te weren. Geen houten kindersabel en dat knagend deren aan mijn ogen, aan mijn denken, aan mijn kracht, wijkt maar niet uit dit verfoeilijk soort nacht! Er roert iets, diep en dieper. De grond trilt zachtjes in de glibber onder mijn voeten. Er zal iets gebeuren! Gebeuren, echoot mijn mond. Zal ik hier in dit grote duister sterven moeten? Wat is de Dood? Het verlies van mijn ogen? Heb ik er ooit mee gelogen? Het verlies van mijn mond? Of ik ooit de waarheid schond? Het verliezen van mijn hart? Of dit ooit dubbel sloeg? Maar áls het dit deed, deed het toch wat vroeg de drang van dat hoogste biologisch goed, mijn bloed! [pagina 254] [p. 254] Daar gruist het heel diep van onder mijn voeten, neen, het is al in de lucht. Het zwelt uit het duisterste tot een bruisende donder en ik vlucht! vlucht!! vlucht!!! Zal ik niet vallen? Ik voel mij glijden, ik houd mij recht, al weet ik niet waar ik heen wil en wat ik moet vermijden. Ik wíl wel vallen. Tast naar een tak, maar zelfs geen haar om mij te grijpen hangt in deze duisternis, waar ik mijn eeuwig blauw nu toch zo mis. Er komt iets nader, hoe ik ook vlucht, het grijpt mij aan! Nu drukt het op mijn rug, de hele lucht stort in over mij en ik ben gedaan!!! Neen, nog ben ik er, even kan ik nog pozen. Ik mag stilstaan voor wie en wat? Welke loze dingen gebeuren er dan rondom mij? Ik vlied en toch schijn ik al voorbij? Maar het hamert in mijn polsen en in mijn borst. Mijn slapen pauken in de korst van mijn schedel. Láng zal het niet meer gaan onder die slagen op mijn bestaan! Daar komt een opperste vlaag van bruisende donderslagen. Iets neemt mij op, ik voel mij gedragen. De gladde grond gleed weg. Alles vervaalt en terwijl mijn lichaam rijst en daalt, voel ik iets om mijn ogen openscheuren, terwijl die reuk der aarde wijkt voor één van rozengeuren. Mijn ogen staren door een blauwe diamant naar een Zon, die in een vreemde aether brandt en op een boomblad, groot als een valleiendeel, word ik zacht neergezet in een onverwelkbaar land. Ik haatte soms, schoon ik liefhad, zo lang en zo veel, door de schamelheid der machteloze wijsbegeerten, maar ik verlangde inniger steeds weer te keren in mijn origine. [pagina 255] [p. 255] Zo heb ik in het ongezongene van mijn individuele ongedwongene overtuiging de quintessence van God gezien. Vorige Volgende