Verzameld werk. Deel 1(1976)–Pierre Kemp– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 249] [p. 249] Grootheidswaan Vannacht kreeg ik een nieuwe naam en werd gezonden een leegte binnen zonder dak of raam en wat mijn voeten ondervonden van een vloer, raakte niet aan de faam van hen, die mij mijn nieuwe naam daar schonken. Mijn handen zochten naar een steun. Er blonken wel verre sterren, maar nabij was niets voor mij, niets, dat eens in die ruimte sprak, geen dier, geen water en geen tak. Nog stond ik er te vragen: wat moest ik daar, toen iets begon te zingen in de stilte om mijn haar. Het was geen wind, geen stem en toch het zong. Ik luisterde en sloeg de maat mee met mijn tong en eerst toen mijn twee lippen werden droog, voelde ik de leugen, die zich ook weer in dit lied bewoog. Ik vroeg mijn mensennaam terug. Alles zweeg. Ik wachtte lang, dan eiste ik stug. Doch in die leegte, waar ik niets had gevonden en met mijn nieuwe naam werd uitgezonden, was niets, wat van de waarheid sprak. Alles bleef zwijgen over dat ongegronde en ik, die zonder dieren, water of zonder tak niet leven kon, voelde me in mijn menseneer geschonden. Wat doen? Kwam dit door de nachten van dit seizoen? Zou het des zomers of ook al in de lente niet beter worden? Zou ik beter wachten tot de bloemen van het nieuwe gras en later de bloesems van de linden geurden over het traagglijdende water? Was ik te vroeg geroepen [pagina 250] [p. 250] of meende ik mijn zending te vroeg te verstaan? Ik stampte met mijn voeten op de groene stoepen van de rivier en schreeuwde: Water, kijk mij aan! Ik kom toch uit geen gekkenland vandaan! Ik ben niet geschapen om stilten te slapen, gesloopt door een scheikundige-God! Maar als ik dát moet, schiet ik in mijn geestelijke nood, jou water! jou dieren! jou ruisend riet! jou bomen tot de takken van je lied! pang in de wang van je hart, dood!!! Vorige Volgende