Verzameld werk. Deel 1(1976)–Pierre Kemp– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 222] [p. 222] De vlucht Een grote ster is in het diepste blauw gekomen. De nacht komt even later. De bomen in de einder geven hun gedaanten aan de wereld, waar Gods-danszaal met hun waan doet draaien de idioten van Zijn klei en onze kleuren in hun bonte rij. Blond Schrikbewind Turkoois en Amaranth geeft mij om beurt de linker- dan de rechterhand! Het begint bij mij te huppelen in mijn tenen! Om sterren eisen mijn vervoerde benen! Mijn knieën zweven naar de laagste takken en ik zie kometen naast mijn schouders zakken. Neen, het zijn der Muzen-ogen, waar ze in het donker phosphoresceren met emailgeflonker van een geluk intiemer dan dat der handen, als twintig vingers om elkander branden en tóch een eenzaamheid wordt ondervonden in het driftig lippenzuchtig spel der monden. Maar ik blijf een groot reiziger der ziel, ook als ik in nacht van boomgroen bewogen kniel en een gestalte teer om de enkels duim, of ik werd beeldhouwer in een gitten schuim en een materie animaal zo groots, dat ik mijn wensbeeld naar die vormen boots, tot door mij flitst het souvereine ogenblik: mijn beeld, die andere helft van de wereld ben ik! En ik háár wederhelft hoor neurieën, eer ik als in eeuwigen snik die stem herken: Ik ben in alles toch de moeder, kom! Zijn zonder mij niet alle beelden stom? Waar speelt de kleur nog haar deel in ons geluk en wordt niet elke vorm vertraagde nuk van een conventie zonder zin of teken, genegen de opmars van de Natuur te breken? Mijn faunenoren luisteren naar dat plotse air... [pagina 223] [p. 223] Wij staan schier onder het carillon van Cythère. Mijn concentratie schrikt om het rif van haar pijn. Ik ontblader de werkelijkheid al uit haar schijn. Ik proef een mond en selecteer als in een boek of ik het vers van mijn leven tussen die lippen zoek. Van uit mijn tong wordt iets libelle en zweeft een bloem in. Al wat ik kan wordt meer, er beeft... er geeft zich iets uit mij over, zo schoon en goed, een mond zuigt om een moeder... ik word gevoed... Zij dreigt, maar geeft. Ik hervind mijn kinderplicht aan de eeuwige wieg van haar vereerd gezicht. ‘Waar is de Zwarte Vriend?’ ‘Is hij weer weg? Hij woog mijn arm zo juist en prees mijn elleboog door de gelukwens van zijn kneep en eer ik goed begreep, zag ik de lucht naast mij nog om zijn stand en om het ondeugende afscheid van zijn hand. Maar zo verlaat hij iedere vrouw, is het niet zo, Amaranth?’ ‘Turkoois, hij is weer met zijn Donkere-Anonieme- van-de-Jasmijnen zwervend naar het intieme en meent God werd jaloers op zijn pleizier. Die speciale vrouw loopt met een zwier naar haar postuur gekleed en ongekleed, eer soms haar aangevuld gebeente het weet. Het is één Emotie, waar en hoe zij staat en gaat en om dit spel zijn liefste toeverlaat, al kust zij hem behoedzaam naast zijn baard, wanneer hij niet-geschoren in haar staart.’ Vorige Volgende