Verzameld werk. Deel 1(1976)–Pierre Kemp– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 217] [p. 217] Turkoois' klacht Wat maakt het mij zo brandend rond mijn ogen? Wat wringt mij toch zo in de keel? Er wil iets in mij drogen, dat ik niet meer beveel en in zwevend onvermogen vergeefs verdeel. Wat houdt mij nu zo neer, of ik stik? Ik reis toch in mijn dagdroom tot het ogenblik dat het de boot na deze trein behaagt me te lossen op dat eiland, waar gevraagd wordt naar een huichelend gevrij en waarvan al wat waarlijk liefheeft weet het geheim verval. Dat is immers geen liefde daar, geen geven naar komende eeuwen door het prachtige leven, zoals het harmonieuze lichaam dat kreeg langs verlopen eeuwen, als een schat ontsloten door een goddelijk instrument in bijslaap met volmaakte component. Zo dadelijk zing ik nog een idylle voor deze slappe troep, die niet weet wat te willen en vol waan zijn laffe temperatuur houdt voor de laaiïng van een goddelijk Vuur. Aanschouw me straks hun stel labiele kinderen! Poreuze vlinderen van meisjes leunend in de ledepoppen der gestalte met dat oneigene air van ver, het sex-zakelijke masker fetisch-stijf als sport-schild voor het ledig tijdverdrijf. Geen bouw, als eens, van wandelende godinnen. Hoe wil dat genre nu de ‘man’ beminnen? Ik zwijg. Ik wil van u allen niets meer horen en ga mijn binnenste in. Ik zal niet meer storen het preluderende gevlei der quinten van het wulps verlangen, in de schemertinten der lampen de ‘liefde’ stuwende, om vlot [pagina 218] [p. 218] te spotten met hun muffe Minnegod. Dat alles begeleid door passende muziek, vooral niet te hartstochtelijk antiek. Ik slaap maar in. Mijn Zwarte Vriend, ik hoor van jou als het eiland van Cythère drijft voor! Vorige Volgende