Verzameld werk. Deel 1(1976)–Pierre Kemp– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 215] [p. 215] Vicieuze cirkel Het groen van de aarde ruikt naar zon en muggen. Een geest viel uit de trein en toen hij rugge- lings de aarde raakte, sprong hij als een bal over de bomen door het heelal en tuimelde in de zee. Hij kan niet zinken. Hij mist de dorst er voor en zij, zij doen hem drinken. Wie zij? Het Verdriet dat ergens in hem vreet en het Polygame Beeld, dat hem pijnigt en hij maar niet vergeet. Hij spoelt aan land. Een park vol lampionnen troost met de schijn van sluimerende zonnen, dat wat de randen van zijn ogen schroeit. Hij haat niet meer en voelt zich niet meer verbloeid. Hij bouwt zijn droomland uit, het wordt steeds groter binnen zijn omtrek langs de zee. Een bloemenboter geurt door de donkere lucht vol slepend spelen van mensenloze orkesten. Als juwelen over zwarte huiden snoeren daar en hier rijen rode en groene lichten van pleizier. ... en hij droomt voort tot pyrotechnisch visioen zich daverfluitende ontvouwt en een festoen van knallende waaiers licht zich buigt over hem en over het ontwaken van zijn verkindste stem. De weggesprongen geest is teruggevallen en lijdt zo het lot van alle droomvazallen. Hij voelt zich, ongemerkt getild, alweer gegaan naar het badineren waar hij kwam vandaan. Dezelfde vrouwen zitten nonchalant gedempt te lachen in de kom der kussens. Hun hand wuift langs de buste een spel van treiterend behagen, ook eens een geest te ontmoeten en hem te kunnen plagen. [pagina 216] [p. 216] De geest komt binnen met kwatrijnen ogen, hij zegt iets tussen de terzinenbogen van zijn lippen; iets directs pal onder hen. ‘Zo wordt het nog een sonnet,’ hitst Amaranth, ‘ik ken dat als dat komt!’ Turkoois, jaloers: ‘Hoeveel hebt jij er al?’ ‘Ik? Albums vol en stanza's zonder tal, want hij is familie van Petrarca en jij weet, dat ik naast Amaranth nog anders heet! Soms wordt daar in geschreid, er is ook bloed, dun als het rood op je mond, versta mij goed, ik lach er om. Al wordt er in geweend, de mare gaat, dat hij het nimmer meent.’ Turkoois: ‘Hoe vals! Als ik hem wil bedriegen, mist hij nog het recht me in verzen te beliegen, maar hij is man en hij... hij denkt als het veelvoudige Hij, dat van die dieren in die lange pijpen van broeken, waarmede ze bij ons de drempels slijpen en Wij zijn Vrouw en ik... ik denk als Jij!’ Vorige Volgende