| |
| |
| |
Van verzonken klokken en kastelen
De klokken van Vijveren
In heel oude tijden lag er in het zogenaamde Vijverbroek, tussen Thorn en Kessenich, aan de Maas een stad, Vijveren geheten. Die stad verzonk op zekere nacht, vanwege de hoogmoed en de losbandigheid van haar inwoners, met kerken, torens en klokken en al in een waterkolk. Bij heel laag water werden in vroeger tijden nog de spitsen van de torens gezien en in de Kerstnacht luidden er in de diepte nog de klokken.
Weidende varkens wroetten later op het Vijverbroek een zware kerkklok op, vermoedelijk afkomstig uit de verdronken stad.
De bewoners van de dorpen in de omtrek kregen ruzie over die vondst en ieder dorp wilde de klok voor zich hebben. Maar het lukte die van Thorn, Ittervoort en Kessenich niet, ze ook maar te bewegen. Die van Stramproy probeerden het 't laatst en hun gelukte het dadelijk. Zij laadden de klok op een kar, bespannen met vier ossen, en voerden haar naar hun dorp. Toen de ossen met de klok de grens van het gebied van Stramproy overschreden, begon de klok vanzelf te luiden en gaven de klokken van de kerk te Stramproy, die van dezelfde gieter waren, haar dadelijk antwoord.
| |
De Klokkenkuil van Swolgen
De nieuwe klok voor de kerk van Swolgen werd in de toren gehesen, juist toen de duivel in de gedaante van een zwarte heer daar voorbijkwam. Zij zou de volgende dag worden gedoopt.
De duivel liet het zover niet komen. Hij kroop 's nachts in de toren, haalde de klok en de klepel eruit en vloog ermee weg.
Een inwoner van Swolgen die even na middernacht langs de kuil kwam die nu nog de Klokkekuil heet, hoorde daar plotseling een geweldige plons, zag blauwe vlammen en rook opslaan en vernam de klank van een klok. Maar zo klagend!
Toen nu de volgende morgen de klok zou worden gedoopt, bleek ze verdwenen. De verwondering over de verdwijning en het verdriet
| |
| |
om de schade waren groot. De boer die 's nachts dat vuur had gezien en die pions en dat gelui had gehoord, bracht spoedig de opheldering. Nu nog kunnen de Swolgenaren hun klok horen luiden, mits ze in de kerstnacht naar de Klokkenkuil gaan en daar midden in een kuil een geldstuk werpen.
| |
De Havender klokken
In het Heizelaarsbroek te Echt had de duivel de Havenderklokken geslingerd en in de zomernachten dansen de zieltjes van ongedoopte kinderen als dwaallichtjes boven de plaats, waar die klokken liggen verdronken. Gelijk alle verdronken klokken luiden zij alleen in de kerstnacht.
| |
Die ‘in de Horsten’
Te Hoensbroek ‘in de Horsten’ tussen de kerk en de Geleenbeek, verdronk een ongedoopte klok in een waterpoel. Wierp iemand een steen midden in de poel, dan hoorde hij duidelijk haar gebeier.
| |
Een verdronken klok
Ook Halfweg tussen Venray en Oostrum bevindt zich een z.g. vlasrode, waar met kerstnacht, na het ingooien van een geldstuk, klokkengelui uit de poel naar boven klinkt.
| |
De klok in de ‘Breulkuil’ te Beegden
In de tijd toen de duivel nog macht had over ongedoope dingen, werd er in een dorp bij Beegden de klok ‘te vroeg’ geluid. Dadelijk vloog de duivel ‘brullend’ aan door de lucht, haalde de klok uit de toren en wierp ze in de moerassige poel, die staat in het lage weiland langs de weg van het kasteel Horn naar Beegden. Daaraan ontleent de naam ‘Breul’ of Brulkuil’ zijn ontstaan.
Wie in de kerstnacht een geldstuk midden in de kuil werpt, wekt de klok uit haar betovering en hoort haar duidelijk luiden.
| |
| |
| |
De klok van Horst
Een van de klokken was niet geldig gedoopt. Bij het dopen werd er een woordje overgeslagen en niemand had daarop gelet. Alleen de duivel had iets ervan vernomen.
In een stormachtige nacht kwam hij dan ook aangevlogen en sleepte de klok uit de toren. Daar het hem niet vlug genoeg naar zijn zin ging, rukte hij ook nog een grote hoek uit de toren mee. Toen sleurde hij de klok naar de Peel en slingerde ze daar in een van de moerassen. Ze luidt er nog in de kerstnacht, maar de kerkganger die op haar geluid afgaat, verdwaalt jammerlijk in het moeras.
| |
Red mij! Red mij!
Sinds de tijd dat er bij de heer van het slot Terheyden in de Brunssummerhei een rode knecht diende, had de heer de naam, met de duivel op goede voet te staan.
Hij had allang geprobeerd het mooiste meisje van Brunssum tot zich te lokken, om zijn hartstocht te bevredigen, maar het was ook zijn rode knecht nog niet gelukt aan die wens van zijn heerschap te voldoen. Het meisje wilde van geen beloften of verzoeken horen.
Toen de jonker zag dat het niet ging met beloften, besloot hij tot list en geweld. Hij kocht een oud wijf om dat de naam had een heks te zijn. Zij zou aan het slot toebehorende zilveren voorwerpen versteppen in de schuur van het ouderlijk huis van de vrijer van het meisje. Dan zou de slotheer wel zorgen voor de rest.
Het was in de tijd van de Bokkerijders; moorden, diefstallen en branden waren aan de orde van de dag. Op zekere nacht brandde het in de schuren van het slot Terheyden en de volgende morgen heette het ook dat er was gestolen. Alles werk van de Bokkerijders.
Het gerecht te Maastricht werd verwittigd en kwam met zijn gerechtsdienaars. Bij het onderzoek werd ook het oude wijf gehoord. Zij beweerde een en ander te hebben gezien en te hebben afgeluisterd, namelijk dat het gestolen zilver zou worden verstopt in de schuur van het ouderlijk huis van de jonkman. Zij durfde daar haar eed op te doen.
De schuur werd doorzocht en het zilver gevonden. Het bewijs was vernietigend; de jongeman werd naar de gevangenis te Maastricht gevoerd.
| |
| |
Drie dagen later kwam het meisje naar het slot Terheyden. Zij wilde proberen de slotheer te vermurwen. Hij beloofde dan ook haar liefste te redden, mits zij hem ter wille was. Op haar weigering gaf hij haar vier en twintig uren tijd zich te bedenken.
De volgende dag keerde zij terug, tot alles bereid.
Zij bleef op het slot en hoopte maar en hoopte maar, tot zij op een morgen van uit het raam zag, hoe mannen op de Heksenberg, waar de galg stond, bezig waren met ladders. Zij huiverde, want zij begon iets te vermoeden.
‘Wat gaat er nu gebeuren?’ vroeg zij angstig aan de jonker.
‘Hij krijgt wat hij verdiend heeft!’ snauwde deze terug. ‘Daar was geen uitweg. Laat de duivel hem redden, als hij kan...’
Toen hij dit zei, zag zij plotseling de horens boven de haren van zijn hoofd uitsteken.
‘Red mij! Red mij!’ schreeuwde zij wanhopig, terwijl zij voor hem vluchtte. Hij achtervolgde haar en haar hulpgeroep klonk telkens op een hogere verdieping. Het klonk nog op de torentrap en van de daklijst, toen uit de heldere hemel een slag daverde over de heide en het kasteel plotseling wegzonk in de diepte, waarover het water van de grachten zich sloot.
Nog dikwijls werd 's nachts die vrouwenstem gehoord, die dan hier en dan daar maar altijd: ‘Red mij! Red mij!’ riep.
| |
Nog een verzonken burcht
Ook tussen Weert en Rothem, beide gelegen onder Meerssen, zou een kasteel hebben gestaan, dat verzonken is en wel omstreeks de plaats waar nu nog de Watermolen is.
| |
De klok van Haelen
In het gemeentebroek te Haelen zijn enige diepe waterkuilen. Daarin liggen verdronken klokken. Enige herders die ze eruit wilden halen, was het eindelijk gelukt er een tot aan het watervlak te hijsen. Een van de vinders riep al blij: ‘In godsnaam, wij hebben ze,’ toen een ander antwoordde: ‘In godsnaam of niet, we hebben ze tóch!’
Nauwelijks had hij dit gezegd of de klok ontglipte aan hun handen en plofte nog dieper in het water dan ze eerst lag. Zij werd nooit meer gevonden.
| |
| |
| |
Het verzonken slot van Heijthuizen
De burchtheer van Heijthuizen vierde in de kerstnacht een braspartij en stoorde zich niet aan de viering van de heilige nacht.
Nog laat in de avond klopte een bedelaar aan de poort en verzocht om nachtverblijf. De slotheer zelf, die wat koelte zocht voor zijn hete, bedronken kop, trad in de poort en stiet de bedelaar in de koude terug. Toen ging hij weer naar zijn tafelvrienden en hervatte spel en zwelgen. Maar terwijl buiten het slot de bedelaar omkwam en zijn ziel van de aarde scheidde, zonk als straf voor zulk een hardvochtigheid, de burcht met heel het feestvierende zwelgende gezelschap van de burchtheer weg in de aarde en sloot zich over het verzonken slot een poel.
Toen de dorpelingen voorbij de plaats kwamen, waar nog geen twee uren geleden het kasteel stond, vonden zij de grijsaard gestorven en de burcht verdwenen.
Alleen in de heilige kerstnacht klinkt uit de poel, dof en als van heel diep het gelui van een kerkklok, wellicht de klok van de burchtkapel.
| |
Gestrafte goddeloosheid
Te Kan nabij Maastricht woonde een adellijke dame op een kasteel, dat lag boven de grote ingang van een onderaardse mergelgroeve, zoals die meer zijn in de St.-Pietersberg en elders in Zuid-Limburg. Zij geloofde aan God noch gebod en toonde dit openlijk. Op zekere dag schepte ze er vermaak in met haar rijtuig herhaaldelijk woest door de juist uittrekkende processie te rijden, zodat deze in wanorde uiteenstoof. Gods straf bleef evenwel niet uit. Hoewel het wolkenloos zomerweer was, werd plots de lucht geheel zwart. Een ontzettend onweer brak los. Zich in veiligheid willende stellen, liet de goddeloze vrouw haar koets in de mergelgroeve rijden. Op hetzelfde ogenblik kraakte een vreselijke donderslag en kasteel, koets en edelvrouw zonken in vlammen gehuld weg in de afgrond.
|
|