Limburgs sagenboek
(1968)–Pierre Kemp– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 107]
| |
Van profetieën en voortekenenDiocletiaan en de DruïdeHet was in het midden van de derde eeuw na Christus. In een herberg langs de weg van Tongeren naar Coriovallum zat een Romeins soldaat, afkomstig uit de Dalmatische stad Diokleia, de zoon van een slaaf; hij rustte er uit van vermoeienis. Toen kwam in die herberg een druïde, een wijze vrouw. Mogelijk kwam zij terug van een wandeling door bos en heide, waar ze geneeskrachtige kruiden gezocht had; mogelijk had zij een bezoek gebracht aan ouden en zwakken en zieken in hun hutten. Nu trad zij de herberg binnen om te zien of er voor haar geen winst te behalen was. Want de wijze druïde was met alles op de hoogte, wat voor anderen geheim bleef, ziekten genezen, dromen uitleggen, de toekomst voorspellen enz. Ze raakte spoedig met Diocletiaan, zo heette de soldaat, in gesprek en die klaagde over zijn magere verdienste; arme boel, waar niets af kon. Maar de druïde diende hem van antwoord: ‘Neen, Diocletiaan, dat is het niet,’ zei ze. ‘Maar je bent een gierig mens, je kunt van je penningen niet scheiden.’ Diocletiaan lachte en zei: ‘Verkwistend zal ik worden, als ik keizer zal zijn!’ en hij dacht er natuurlijk bij: nooit. Maar toen stond de oude vrouw op en stak haar hand in de hoogte. ‘Diocletiaan!’ zei ze, ‘lach er niet mee: gij zult keizer worden, nadat ge het wilde zwijn zult hebben gedood!’ Diocletiaan onthield de woorden van de wijze vrouw. De eeuw zou ook niet ten einde gaan, voor haar woorden vervuld werden. Keizer Carus werd in 283 bij een veldtocht tegen de Parthen door een bliksemstraal in zijn tent bewusteloos neergeworpen. Zijn dienaren, in plaats van hem te helpen, brachten hem ter dood. Was dat misschien op aanstoken van zijn zoon Numerianus, die keizer wilde worden? Deze zou zijn doel niet bereiken, want op weg naar de troon ontmoette hij als tegenstander zijn eigen schoonvader Aper. De schoonvader doodde zijn schoonzoon en zo met bloed bevlekt wilde hij de troon bestijgen. Dat zou niet gebeuren. | |
[pagina 108]
| |
Het uur is geslagen voor Diocletiaan. Hij treedt Aper in de weg, doodt Aper, wordt uitgeroepen tot keizer van de Romeinen, hij, de zoon van een slaaf, en regeert als zodanig van 284 tot 305. Hoe was het nu met de voorspelling van de druïde? Zij had immers gezegd: gij zult keizer worden, als ge het wilde zwijn zult gedood hebben, Diocletiaan!’ Welnu, aan die voorwaarde was voldaan! Want het woord Aper betekent wild zwijn. En Diocletiaan had Aper immers gedood. | |
De profetie van Johannes Leliëndaal
| |
[pagina 109]
| |
LuchtverschijnselenIn de hoge Peel worden op heel warme dagen luchtverschijnselen waargenomen. De arbeiders zien in de schepen, torens, huizen en wagens, die zich dan in de lucht vertonen, voorboden, ‘veurbuukes’ of profetieën van gewichtige gebeurtenissen, als oorlog, rampen en dergelijke. Zij zien deze luchtverschijnselen om die reden niet gaarne. | |
De Kerstnachtviering van de AugustijnenOuden van dagen te Maastricht kunnen zich nog goed herinneren, dat in de Kerstnacht om twaalf uur de ramen van de voormalige Augustijnenkerk - nu Sint-JozefskerkGa naar voetnoot1 - aan de Kesselskade plotseling verlicht schenen. Dan klonk er in het gebouw ook orgelspel en werd er een hoogmis gezongen. Zodra deze was geëindigd, ging de poort langs het kanaal vanzelf open en trok er een processie uit van Augustijnen, die in de ene hand een brevier hielden en in de andere een brandende flambouw. Statig trokken zij voort in de richting van de Kleine Gracht, maar alles onder doodse stilte. Tegen één uur keerde de processie weer terug en klokslag een uur sloot de poort zich weer vanzelf. Personen die de processie ontmoetten en er de spot mee dreven, stierven allen binnen het half jaar en plotseling. | |
De doodsbelIn het klooster te... hoorde een van de paters bellen tegen de tijd dat de kloosterlingen gewoon waren naar bed te gaan. Hij lette er eerst niet op, maar toen het met tussenpozen bleef voortduren, dacht hij: hoort broeder-portier dat gelui nu niet? Daar het nog langer aanhield, verliet hij zijn cel, ging naar zijn medepaters en vroeg, of zij het niet hadden horen bellen. Zij verzekerden hem niets te hebben gehoord. Hij wilde het niet geloven, hij had het te duidelijk gehoord. Aan broeder-portier gevraagd? Deze had ook niets gehoord. Ondertussen duurde voor hem het luide gebel maar steeds voort. Hij ging met de portier naar de poort, opende en zag niets dan nacht. | |
[pagina 110]
| |
De volgende morgen kreeg hij bericht dat op hetzelfde uur, dat alleen hij het voortdurende bellen had gehoord, zijn moeder was overleden. | |
De doodsbode van SweykhuisenTe Sweykhuisen onder Schinnen kwam altijd een klein zwart heertje met een hoge hoed op en zwarte handschoenen aan schellen bij de rector van Sweykhuisen, wanneer er iemand in het dorp ging sterven. | |
De berechtingTe Geleen werd meerdere malen 's avonds een geestelijke, bekleed met stool en rochet gezien. Hij was dan vergezeld van een misdienaar in rode tuniek, dragend de schel en het licht. Zij liepen dan enige malen op en neer voor het huis, waar binnen enige dagen iemand zou sterven. | |
De dood kloptToen de laatste baron de Keverbergh, heer van de burcht Aldenghoir bij Haelen te sterven lag, werden er plots drie harde, korte slagen op de ijzeren burchtpoort gehoord. Het was de dood, die op poort en deur slaat om de laatste van een stam mee te nemen voor de grote reis. Dat deed hij ook aan de Aldenghoir. Daar had hij met de grote bronzen klopper op de ijzeren poort geslagen en de ziel van de laatste de Keverbergh d'Aldenghoir meegenomen. | |
De vurige bezemEnige jongelui van Vijlen-Vaals gingen 's avonds laat naar huis en zagen een vurige bezem uit de lucht vallen op het huis van een van hun vrienden. ‘Je zult zien dat iemand uit dat huis gaat sterven,’ zeiden ze tot elkaar. Er was er echter een bij die daarom moest lachen. De anderen vonden dat zo belachelijk niet. Hij beloofde het te zullen geloven, indien het uitkwam. Want enige dagen van tevoren had ook hij zo een lichtende streep op het huis van zijn ouders zien vallen. Binnen een week stierf een zuster van hun vriend en de moeder van de jonkman, die beweerde niet te geloven aan ‘vuurbezems’. | |
[pagina 111]
| |
De lijkstoetEen jongedame, die 's avonds laat met haar rijtuig van Maastricht naar Wijk werd gereden, voelde in de Maastrichter Brugstraat opeens het rijtuig stilstaan. Zij hoorde de koetsier het witte paard aanzetten, maar het dier wilde niet meer vooruit. Toen zij de koetsier wilde vragen wat er gaande was, zag zij door het raampje een begrafenisstoet naderen. De lantaarns aan de lijkwagen brandden en een lange rij rouwkoetsen volgde. Nadat de stoet voorbij was, vroeg zij de koetsier of hij iets had gezien. Hij antwoordde ontkennend, maar had aan het paard gemerkt dat het iets bijzonders zag. De jongedame vertelde nu wat zij gezien had. ‘Dat is een slechte tijding, juffrouw,’ meende de koetsier, ‘dat is een doodsbericht.’ Zo was het; drie dagen na dit gezicht overleed de zuster van de jongedame plotseling. | |
De doodsbodeIn de z.g. ‘oude katoenfabriek’ aan de Van Hasseltkade te Maastricht woonde een weduwe met twee kinderen, waarvan de oudste zoon in het Indische leger diende. Op zekere morgen kwam die weduwe terug van de water- en vuurvrouw en stond het jongste zoontje boven aan de trap op haar te wachten in de opening van de kamerdeur. Hij zag, hoe voor zijn moeder een klein wit mannetje de trap opkwam. Het had een wit hemd aan en droeg op het hoofd een witte slaapmuts. Het gelaat was niet goed te onderscheiden. Toen het ongeveer bij hem was, verdween het plotseling. Hij schrok zo, dat hij het geziene eerst drie dagen later aan zijn moeder durfde te vertellen. Enige tijd later kreeg de weduwe een brief uit Indië. Daarin werd haar bericht dat haar zoon daar was overleden. En wonder, het uur en de dag van het overlijden waren dezelfde, als toen haar zoontje het kleine witte mannetje voor haar de trap had zien opkomen. | |
De doodsbruidIemand kwam op zekere avond, na middernacht, van zijn werk. Voorbij de Capucijnenstraat te Maastricht komende, zag hij vooraan in de straat een gedaante, die als het ware licht van zich gaf. Hij | |
[pagina 112]
| |
was niet van de bangsten en wilde daar meer van weten. Hij volgde de gestalte, die er uitzag als een bruid in witte zijde en voile gekleed. Bij het herenhuis van Tielens gekomen, schreed zij daar de stoep op. Ze keerde zich daarbij half om en toen zag de man, dat zij een grote ruiker ‘fleurs d'oranges’ - het traditionele bruidsboeket - in de hand hield. Hij zag ook hoe de deur van het herenhuis zich vanzelf opende. De bruid trad binnen en de deur sloot zich weer vanzelf achter haar. Ook deze verschijningen worden tot de doodsboden gerekend. | |
Wonderlijk verschijnsel in de luchtOp 26 juni 1678 werd boven de Graetheide, tussen Sittard en Urmond, een helderschijnend kruis in de lucht gezien, vergezeld van een grote man en gevolgd door voetknechten en ruiters. Van de tegenovergestelde zijde verscheen ook een reus met een talrijk leger, dat werd aangevoerd door een leeuw. Toen de beide legers elkaar genaderd waren, viel de leeuw op de man van het kruis aan en velde hem neer; de legers spatten vervolgens uit elkaar, terwijl de leeuw zich op zijn achterpoten richtte en verdween. Ter plaatse waar dit verschijnsel in de lucht werd gezien, werd de 10e en 20e juli 1678 een gevecht geleverd tussen de Fransen en de geallieerden. | |
Drie zonnenIn het jaar 1488 zouden er drie zonnen zichtbaar zijn geweest. Er heerste dat jaar te Maastricht en omgeving een zo grote schaarste, dat de mensen genoodzaakt waren gemalen stro te eten. |