Geestelijke Strijd
Er zijn dagen, dat ik de religie van je beenen niet kan belijden.
Ik word dan opgevorderd door de eeuwigheid en moet naar het smartelijke slagveld van de zielen. Mijn vijanden zie ik niet, al geloof ik te vechten met hemel en hel tegelijk.
Het helpt me niet, te pogen die beide machten te ontkennen. Ze zijn er aanwezig, als twee hozen, eene van blauwe zon en eene van modder, die naar elkander wentelen door het doode azuur. Tusschen hun maling dreig ik te stikken.
En al onderga ik in sommige andere seconden de heerlijkheden van God,
al word ik gerukt in de sferen en schreit het berouw zich langs mijn longen luid uit naar de diepten, die op ons staan,
al kruis ik me, om ik weet niet welke zonden,
en al misdeed ik,
mijn éénige, mijn éénige,
toch vlucht ik liever naar je heiligdom
en laat al het andere maar aan al de anderen.