Evenwijdig
Tusschen de vallende reuken van de boomen en de rijzende geuren van de bloemen vliegen de treinen van het licht langs de aarde rond de zon.
Tusschen de schemeringen van je oogen en de arabesken van je knieën, davert de vloekende bloei van mijn woedende begeerten.
Alles wielt evenwijdig.
De verdoemingen van mijn vleesch aan het jouwe. De hemelvaarten van ons geloof naar het licht. Alles wielt evenwijdig.
Alleen de brandende cirkels snijden ons roode bogende reepen van pijn,
waar de ziel woont, die maar wil door de zon naar God,
waar het vleesch zich manifesteert, dat maar wil naar de diepten, die jij symboliseert.
Zoo hang ik met mijn geestelijke communies en mijn wellust naast jou op de blauwe ladders van de eeuwigheid, tusschen hemel en aarde en we kunnen niet meer naar boven, noch naar beneden.