Heldenlied
Je oogen jubelen met een amber licht, nu ze me zien. De liefde maakte me wonderbaar. Ze schiep mijn alledaagsche gedaante om tot een figuur uit een heldenlied en nu schrijd ik op je af, breed als de zon en diep als de nacht.
Een kloek-gerythmeerde muziek fonkelt uit mijn armen naar je hals, uit den marschstand van mijn beenen naar de jouwe.
In triomf roep ik je heupen naar me toe en mijn kussen klinken op je mond, als de schelle samen-slagen van bekkens. Mijn hart paukt onder mijn borst tegen de jouwe.
Ik weet het, dit alles is grootheidswaan, meer niet, maar van een zoo zoete verrukkelijkheid, waarnaast al het andere als ijdel verblinkt.
Nieuwe cadansen rukken aan en je ondergaat enthousiast de geweldige gedaanteverandering van mijn wezen. Mijn dwaasheid wordt van zulk een majesteit, dat je met de oogen vochtig ineen nijgt en me van overtroefden trots in de armen bijt.