Langs de Hellingen van den Nacht
Nu het groote torment over is, liggen we met de oogen nog wat naar elkander te schemeren.
Je doet ze grappig open en dicht, al merk ik telkens een smaller streepje.
De vaak overmeestert je en langzaam glijdt je geest weg van me langs de helling van den nacht.
Eindelijk blinkt er nauwelijks een zoo klein mogelijk kiertje van. Je poogt nog flauw er als toegift een glimlach bij te doen.
Het lukt je niet meer, de luikjes vallen dicht en je zinkt in je sluimer.
Lang kijk ik en wacht, of die venstertjes weer opengaan. Ik gevoel me zoo verdrietig alleen.
Nu dit niet gebeurt, strijd ik met mijn onzeglijk verlangen je wakker te plagen. Ik meet de milde blankheid van je hals nog even met mijn mond en glazeer er matte plekjes.
Maar de slaap schuift over me en neemt de zorg om de uiterlijke dingen van me weg.