Het heilige Uur
Een krekel sjirpt in den stillen zomeravond onder het lavendelblauwe licht van den nacht. Het koren ruischt zacht op de wijde velden tegenover ons huis. Waar het kleine dier zoo zingt en de aren zoo fluisteren, ontwaakt ook in ons een lied van bloei en liefde.
Eerst als ik de donkere bloemen van je oogen ontmoet, word ik me bewust van de ernstige pracht van dit gloeiend uur.
Ik raak je even aan met één vinger. Ik wil weten, wat je denkt.
In het halve duister zie ik flauw je glimlach en de belofte van je vragenden mond.
Schuchter schuif ik nader, als om de heiligheid van deze stonde niet te ontwijden.
Zoo kom ik bij je pols en beproef je hand te lichten. Ze gaat gewillig mee en ik druk ze argeloos tegen mijn borst.
Maar nu stort de aanbidding zich in vollen omvang over mij. Ik zijg naast je neer en vervoerd van verrukking om je bezit en de geweldigheid van dit door één enkelen krekel doorzongen perceel van den nacht, kus ik mijn hulde uit op je knieën in triomfante vlagen.