Lijdelijk Verzet
Ik zie het aan, hoe moe je wezen doet en hoopt op mijn erbarmen.
Je oogen beturen zijdelings den wil van mijn armen en mijn handen, al wenden ze een diepen sluimer voor.
Ik voel je blikken hangen om de scharlaken kloppen in mijn polsen en je weert je reeds geestelijk tegen de wendingen van mijn gewrichten, die vijandig konden zijn naar jou.
Vervloekt zij immers mijn hoofd, nu ik het woest achterover gooi! Om dit eigenzinnige gebaar moest je me kunnen dooden! Als een groen lijk lag ik dan al voor je voeten.
Ten onrechte telde je op mijn medelijden.
Ik ontzeg je me niet voor de wimpels van je dwaze grillen.
Hoe onedel je me er om vindt, ik heb mijn redenen, te willen wat ik wensch, al smart het me, je te moeten doen voegen, gelijk ik het begeer.
Die redenen gaan over je weigerachtigheid heen. Ze groeien over je weinige geschiktheid en woekeren om de onaangenaamheden van je lijdelijk verzet naar den vloer van den hemel, die ik blauw en rein wil blijven zien.
Maar iets is er, dat ik je niet wil onthouden. Bij jou en als zonder jou, zal ik in mijn groote eenzaamheid je mijn kwelling kort maken en ze je schier sussend doen gevoelen.