| |
| |
| |
XXXIII Terwijl pater Geelkens vertelde
Willy Oberhoff was gestorven nog vòòr de auto van het ziekenhuis hem vervoeren kon. Hij hield zijn liefke krampachtig omklemd, had met zijn lichaam den schok voor haar iets gebroken. In de armen van Pacqlart, die een roekelooze landing deed, gaf hij den geest.
‘Gerichtet... gerettet’, had men hem hooren fluisteren. Het deed aan een citaat uit Goethe's Faust denken en zoo was hij toch uit het leven gegaan, niet als een cultuurloos desperado, maar als een intellectueel, een Europeaan met een geestelijken achtergrond.
Sanneke werd bewusteloos naar het hospitaal gereden. Het geneeskundig onderzoek liet geen hoop: schedelbreuk, fracturen van den wervelkolom, inwendige kneuzingen, versplinterd linkerbeen. Beter, dat ze ook stierf, het zou toch maar een invalide blijven.
Het zeer tragische, roerende ongeluk werd een succesnummertje voor het Everwhere-journaal, men besloot zich dus meer dan strikt verplicht voor het geval te interesseeren. De persafdeeling verspreidde fotos en berichten omtrent Su- | |
| |
zanne Demerrel als veelbelovende jonge filmactrice en van Willy Oberhoff als stoutmoedige parachute-springer. Arde Conny, liet edelmoedig toe, dat een opname van haar dubbelgangster onder de locomotief verscheen, onder titel ‘de verongelukte in haar eerste rol’.
Nabij Long Beach lag missiehuis ‘Gethsemane’ van de Belgische paters Dominicanen. In die kloostergemeenschap leefde ook pater Amandus Geelkens, een ronde Bilsenaar, voordien door Belgisch Limburg vermaard als de ‘Hemeldragonder’. Een pootige kerel, voorbestemd om in het echte wilde Westen, onder veedrijvers, goudzoekers en lijnwerkers het Evangelie te preeken. Een strijdbare, opgewonden natuur, bombardeerende met hel, eeuwig vuur en ondoofbare vlammen, maar meteen een doodgoeie vent, te ontwapenen met teederheid, zwakheid en goeden wil.
- Ah, weer zoo'n filmmamsel! knorde hij, toen hij de krant las. En wel een van bij ons! Ongehoord! Een ziel waar ik met den duivel om ga worstelen!
In agressieve stemming belde hij het hospitaal op. Hoe zijn landgenoote Suzanne Demerrel het
| |
| |
maakte? Slecht. Kwestie van een paar dagen nog. Begon bij kennis te komen.
- Moet haar spreken. Straks.
Inderdaad was Sanneke, na twee dagen bewusteloosheid, bijgekomen. Sterke cocaïne-inspuitingen verdoofde de pijn, vertroebelden haar denkvermogen. Langzaam drongen herinneringen aan de catastrophe tot haar door. Het leken gebeurtenissen die lang, lang geleden waren. Ze voelde, dat ze zich niet verroeren kon. Het moest heel erg met haar wezen, geheel in gips. Willy zou wel dood zijn. Arme, arme jongen.
Lang overleefde ze hem niet, dat wist ze met volstrekte rustige zekerheid. Ze ging hem dus spoedig weerzien, in dat andere leven. Willy was toch geen slecht mensch geweest, had altijd hoog en edel gewild.
Men noemde dat overstappen van hier naar ginder dood-gaan, sterven. Vroeger kon ze vlagen van angst doorstaan, wanneer ze eraan dacht. Niet zoozeer uit vrees om voor God te verschijnen. Onze Lieve Heer was barmhartig en zóó slecht voelde ze zich toch ook niet. Maar de idee, uit het leven te treden, geheel alleen, van iedereen verlaten, weg te moeten... waarheen?... kwelde haar dan...
| |
| |
Nu ondervond ze alleen een wondere, rustige nieuwsgierigheid. Straks zou ze zich voorbereiden, er kwam wel een geestelijke...
Pater Amandus Geelkens trok op tot redding van deze ziel. Als goed Limburger, met de bedoeling de dingen eens helder en duidelijk in hartig Limburgsch te zeggen, den duivel, na een duchtig vechtpartijtje, die prooi eens te ontrukken.
- Ja, zoo gaat het nu, knorde de sterke man, toen hij naast het lage witte hospitaalbedje gezeten was.
Een flauw lachje gleed over Ketteke's gezicht. Er brak zelfs een wat lichte, guitige spot door. Wat een idee, iemand, aan het andere einde van de wereld op te zoeken met een reprimande in het taaltje van zijn dorp, of ongeveer. Toen ze evenwel de spraak van haar geboortegrond hoorde, herleefde opeens heel dat hopeloos verlangen naar huis, naar het verre Jekerdal. Het werd een kwellend leed en dikke tranen welden uit haar oogen.
Juist wilde pater Geelkens een duchtige tirade over zonden en straffen beginnen, toen de gevoelsverandering doorbrak. Hij nam de gewonde nu beter op. Arm schepsel, uiterlijk heelemaal
| |
| |
geen bedorven vrouw, geen hellegebroedsel, een ongelukkig kind, meer niet. Hij slikte zijn bombardement in en voelde zich week worden. Hoe kwam dat lieve, jonge ding hier verzeild? Ja, maar hij moest toch zijn plicht doen!
Pater Geelkens begon dus over haar kameraad. Gestorven zonder biecht! Had hij wel wat aan zijn geloof gedaan? Verschrikkelijk, zòò voor Gods rechterstoel te worden geslingerd.
- God is liefde en barmhartigheid, leerden ze ons in de congregatie... fluisterde Sanneke wijs en verwijtend. Vlak voor het einde voelde ze haar inzicht in veel dingen verhelderen.
Dat kalme antwoord, een zacht oordeel meteen, bracht pater Geelkens wat van streek. Hij vond het eindeloos droevig, dat het jonge, lieve kind zoo vroeg sterven moest en voelde zijn kracht, nu al over den dood te spreken, verzwinden. Liever haar wat op haar gemak brengen.
Dus begon hij maar, als een gemoedelijke papa, wat te babbelen over hun beider geboortegrond. Een jaar geleden was hij er nog, voor drie maanden, geweest. Wat de streek daar veranderde! Dat Albert Kanaal gooide heel den boel door elkaar.
| |
| |
- Door het Albert Kanaal leerden wij elkaar kennen... de gevolgen kent ge wel. Zonder dat kanaal liep ik nu in Canne rond, vertelde Sanneke zachtjes voor zichzelf... Zou Willy veel geleden hebben? liet ze opeens erop volgen.
- Ik geloof het niet, lief kind, stelde de geestelijke gerust. Hij was toch een goed mensch? Jullie hebben elkaar toch niets te verwijten? vischte hij zachtmoedig. Hij kwam hier niet om praatjes te maken, maar om een ziel!
Omzichtig vroeg hij Sanneke nu uit. Arm zieltje, zich voor een tikje bedorven aanziende in een omgeving, zwart en stinkend van corruptie. Bijna ongemerkt wist hij haar tot het uitspreken van een generale biecht te brengen. Ze deed het gelaten, haast blijmoedig, wel ervan bewust dat het einde een kwestie van een paar dagen was.
Na de biecht, diende hij het Limburgsche meiske van zijn land het H. Oliesel toe en bracht haar de H. Communie. Dan ging hij naar Gethsemane terug, driftig grommend om de weeke gevoeligheid die hem zwak maakte.
's Anderen daags kwam hij even kijken. De gewonde ging achteruit, maar kon toch nog bezoek ontvangen. Pater Geelkens vertelde maar weer wat van menschen en dingen uit hun land.
| |
| |
Met een warm gevoel iets te vernemen van huis luisterde Sanneke toe. Het was haar om het even waarover de brave man het had, zijn taal te hooren, zijn vertelsels over Vleytingen, Eben - dat ongelukkige fort! - over Walen en Vlamingen, over die van Maastricht en de Pruisen, over de groote werken van het Albert Kanaal, dat alles deed haar rustig worden. Het heimwee bleef nu weg, want haar omgeving sprak tot haar.
Ze luisterde en luisterde, zonder verlangen naar de lieve geboortestreek, naar de bekenden. Het had nu eenmaal zoo moeten zijn. Willy was trouwens dood... zonder hem herbegon ze het leven liever niet. Jammer voor vader, maar die zou zich wel troosten...
Haar gedachten dwaalden af. Het leven, haar kleine leventje, kort, een beetje bewogen en ijdel, liep ten einde. Dan kwam het andere... geen oog heeft gezien, geen oor heeft gehoord...
Pater Geelkens had het over de verschrikkelijke ontploffingen die men 's avonds op de groote werken hoorde...
Geen oog heeft gezien... Sanneke vergleed in een eindelooze, witte, zalige stilte... Ze zag!
Pater Geelkens maakte een kruiske en begon, half schreiend, te bidden.
|
|