droomen. Ze vlogen nu boven Canne, al hooger en hooger, in de richting van Maastricht of een andere stad, met veel torens, scherpe torens, en puntige masten van schepen en gapende schoorsteenen van fabrieken, met onder in vuur... De hel!... Willy greep haar... ze stortten neer...
De parachute had zich niet geopend! Jezus, Maria, help! Ze zag de torens, de straten, de daken naar omhoog snellen. Nog drie seconden, twee... en dàn...
Wakker, met klamme haren, gezicht en rug nat van angstzweet, sidderend tot in het hart. Niet meer slapen... nog een paar van die angstvizioenen en ze werd waanzinnig.
Terwijl ze wakker lag overwoog ze, dat ze toch niet de eerste en eenige vrouw was, die een tochtje per valscherm ondernam. Er liepen hier verscheidene rond, die het hadden aangedurfd, verzekerde Willy. Geen heldinnen, bang voor een muisje of voor een infectie als griep regeerde!
Ze sluimerde nogmaals in en droomde toch nog van de parachute, nu leek het maar een ouderwetsche parasol, waarmee ze over slooten wipte. Amusant, een beetje belachelijk.
's Anderendaags maakt ze met Willy een groote