te blijven liggen. Ze deed het en viel tenslotte in een loomen slaap, waaruit ze wakker schoot door heftiger deinen van de boot en door al dreigender wordend geklots van water buiten.
In den vroegen morgen wou ze niettemin, met de andere, aan 't werk gaan. Nauwlijks evenwel had ze haar kooi verlaten of ze kreeg onbarmhartige steken in het hoofd, de grond leek onder haar voeten weg te zinken... Er schoot een gele en groene kleur voor haar oogen...
- Zoo ging 't mij ook een keer, troostte de werkster, niet bang zijn kindje, het gaat over... ik blijf nog even bij je en wijs je alles... Leg je daarna maar in mijn bed, dat is gemakkelijker.
De storm nam in hevigheid toe en Ketteke bracht in de nauwe stinkende hut de drie ellendigste dagen van haar leven door. Haar maag wou maar niet tot rust komen, de vlijmende steken in het hoofd wilden niet bedaren. Ze vergat, in deze ongevaarlijke misère, alles, Canne, Willy, de film, haar vader, het Albert Kanaal, verleden, heden en toekomst.
Eindelijk werd het weer kalm en krabbelde ze weer wat bij. Het brave mensch waarbij ze was ingekwartierd, zette haar op het achterdek, frisch in den wind. Wat uitwaaien, de zee eens