| |
| |
| |
XXIII. Wederzien
Willy was naar Maastricht gekomen. Een van zijn Duitsche vrienden woonde er niet meer; de ander het duidelijk voelen met spionnen liever niet te doen te hebben. Oberhoff verspilde geen woorden aan het geven van uitleg, verontschuldigde zich en draaide den man, dien hij niet meer kennen wou, den rug toe.
Dan maar naar Rolfsen. De desperate vliegenier-parachutist ontving hem welwillend. Hij verkeerde blijkbaar weer in een cocaïne-roes, want hij keek zijn bezoeker vaag en verstrooid aan met zijn troebele, grijze oogen. Overigens scheen hij welgemoed. Hij gaf te kennen spoedig in beteren doen te raken, want hij had kennis met een modiste, een jonge weduwe, wel geïnstalleerd. Ja, die oude ridderorden uit den oorlog, die herinneringen aan luchtgevechten waren hem te pas gekomen. Eenmaal getrouwd, kon hij zijn suf kwartier in die nieuwe suffe middenstandertjesbuurt verlaten.
Natuurlijk mocht Willy bij hem overnachten; hij kon heelemaal zijn intrek nemen bij hem, zoo lang hij wou. Die geschiedenis met fort Eben-Eymael was hem bekend. Wat een comedie;
| |
| |
de officieele spionnage had immers sinds lang al de echte plannen beet. Hij achtte Willy heelemaal geen gevaarlijke relatie.
Hoewel Willy zijn vriend Rolfsen een wat luguber type vond, voelde hij zich, door de hartelijke gastvrijheid van den zonderlingen kerel, toch op zijn gemak. De naaste toekomst leverde hem geen zorg op. Een weekje lang mocht hij aan zijn liefke en aan zijn liefdesaangelegenheden denken. Daarna dreigde de strijd om het bestaan te somberder. De tachtig mark die de ‘Cyclone’ voor het fatale artikel betaalde, vormden nagenoeg heel zijn bezit. Voldoende om een paar weken rond te komen.
Bij het ‘suikerbrood’, de Nederlandsch-Belgische grenspaal, onder den schaduw van het sprookjeskasteel Nedercanne, zagen Willy en Sanne elkaar, na een paar maanden van scheiding, weer. Ze begroetten elkander hartelijk, maar toch met zeer getemperde vreugde, vooral Willy voelde iets vervreemds. Hij had over Sanneke, vooral na haar roerend eenvoudig en eerlijk briefje, verder gedroomd en zich in den geest van de werkelijkheid verwijderd. Of was ze inderdaad iets veranderd. Ze leek hem geslotener, levenswijzer, de kleine naieve spontaneïteit merkte hij niet meer. Verbeelding?
| |
| |
Haar eerste gevoelens waren die van oprecht medelijden. Haar arme jongen zag er niet goed uit, vermagerd, met een smartelijken trek om den mond en iets onrustigs, koortsigs in de oogen. Het maakte hem interessanter, een echte karakterkop. Hij moest veel geleden hebben.
Ze wandelden langs het verweerde, verbrokkelde mergelmuurtje, dat de verwilderde tuinen en bongerden van het oude kasteel omsloot den berg op. Het was een weeke, grijze, gesluierde najaarsdag. Alle loover nog op de boomen, nauw enkele bruine of gele tinten in het landschap en toch lag over heel het dal de pijnigende zekerheid van naderend verscheiden. Het zwakke, moedelooze licht deed het groote sterven voorvoelen. De twee die door de holle wegen omhoog wandelden, ondergingen het neerdrukkende dezer stemming ieder naar eigen aard. Willy raakte opstandig erdoor, hij verachtte dit zoetelijke verval, verlangde naar de onbarmhartigheid van stormvlagen en regenschoeren. Sanneke werd stil, droefgeestig en wist niet waarom. Allebei spraken ze het eerste kwartier niet veel.
- Wat wil je gaan beginnen, Willy? vroeg Sanneke opeens, om toch weer iets te zeggen.
- Ik weet het waarachtig niet. Daarover wil
| |
| |
ik de eerste dagen ook niet denken. Ik ben te blij, dat we elkaar weer gevonden hebben. Het zal niet gemakkelijk zijn ergens er tusschen te komen, constateerde Oberhoff tenslotte somber.
Zwijgend doolden ze naast elkander voort, nu door het donker bosch, als immer vervuld van ravengekras. Willy greep de hand van zijn liefke en zag haar met een pijnlijken glimlach aan, ze keek verrast op en had wel kunnen huilen, zonder precies te weten waarom. Ze dwong zichzelf een oogje te pinken en sloeg den blik neer.
Opeens kwam een boer of blokbreker uit een zijpaadje op hen af. Nauw had de man Willy gezien of zijn wat strak en norsch gezicht verhelderde; met uitgestoken armen ging hij naar den jongen man toe, schudde hem de hand en dankte hem uitbundig. Of Oberhoff hem niet herkende? Hij had hem toch in het voorjaar gered. Maanden lang was hij in Tongeren verpleegd geworden; sinds een paar weken werkte hij weer. Toen hij zijn redder ging bedanken vernam hij, dat die vertrokken was. Maar nu greep hij de gelegenheid aan om zich van dien eereplicht te kwijten!
Er waren toch nog dankbare menschen op de wereld. Het deed de twee jongelui goed dien
| |
| |
hartelijken, eenvoudigen man te ontmoeten, die terugdenken deed aan een zoo romantisch en heroïsch moment uit hun leven. De gedrukte stemming week; met uitbundigheid verhaalden de drie hun herinneringen. Of ze eens wilden zien, hoe de berg nu uitzag? stelde de blokbreker voor. Het kon geen kwaad, de galerijen werkten niet meer, enkele zwakkere gedeelten waren afgesloten.
Uit den doem van den dag wegvluchten naar de rust van de egale stilte en duisternis zonder weemoed! Het leek Willy haast een redding. Zeker wou hij den berg nog eens zien. Samen trokken ze den Muizenberg binnen, met den blokbreker als gids. Onder het wakkelende schijnsel van zijn flambouw bezichtigden ze de geweldige instortingen, de enorme massa's puin, steenbrokken en aarde, op tal van punten neergezegen. De bergwerker vertelde van zijn twee kameraden die nooit teruggevonden waren en haalde oude, duistere sagen omtrent de grotten op, spookvertelsels en sombere geschiedenissen van verdoolden en verongelukten.
Geen opwekkende verhalen. Zonderling genoeg brachten ze, zoowel Willy als Sanneke in een opgewekter stemming. Het was of een doem
| |
| |
wegweek, of ze weer jong en vroolijk mochten wezen. Toen ze buiten kwamen en afscheid van den aldoor dankenden vent genomen hadden, leek ook de stemming in de natuur niet meer zoo eindeloos triest.
Beweging boven het dal. De nevelen balden samen tot wolken; het blauw der lucht werd hard en gezond en uit het Westen stak een frissche bries op. Alle twee voelden een zorgelooze levensvreugd uitbreken. Na de moeilijke dagen zouden de betere ook wel komen! Weg met al die duistere gedachten en voorgevoelens. Deze week mocht een week van vreugde wezen!
Sanneke begon zachtjes te zingen en Willy vertelde, opgewonden, allerlei onbeteekenende dingen zonder diepzinnigheid. Het meiske keek verrast ervan op; het deed haar goed te merken, dat hij ook gewoon, als ieder ander, kon wezen. Om hem voor deze tegemoetkoming te beloonen gaf ze blijk belangstelling behouden te hebben voor heel wat dingen van vroeger. Ze informeerde naar de nieuwste Russische films, wilde weten of Willy nog verzen geschreven had en vertelde van ultra-moderne muziek die ze door de radio gehoord had.
In een half uur tijd raakten ze in een dolzin- | |
| |
nige extase. Ze liepen dwars door het bosch, omdat ze iederen rechten weg opeens te vervelend vonden. Ze zoenden elkander, heviger en vrijer dan vroeger, stoeiden samen of er geen problemen en toekomst bestonden en keken elkaar tenslotte verlegen en beschaamd maar ook een beetje dankbaar aan.
- Wat ben ik blij, bekende Sanne, dat we met dien vent zijn meegegaan.
- Wat me drukte, weet ik niet, ik had zoo met den kop tegen een boom kunnen loopen.
Willy omvat zijn liefke bij het midden. Echt als een verliefd paartje doolen ze verder. Alle verzwegen gedachten en gevoelens kwamen los. Zonder reserve, eerlijk en vol berouw, biechtte Ketteke op wat ze had meegemaakt. En Willy beleed zijn trotsche wraakverlangens, zijn dwaas en hoog willen uit revanche, de vernedering volgende op zijn uitwijzing. Toen hij over moeilijkheden in de toekomst beginnen wou, legde ze hem de hand op den mond.
- Een week lang denken we aan verleden en heden, verbood Ketteke overmoedig, daarna praten we over de toekomst. Wat drommel, een knappe kerel als jij moet overal terecht kunnen.
| |
| |
Ik zal je helpen waar ik kan... en al zou alles je mislukken, ik blijf je toch trouw!
Liefdesextase steeg tot liefdesroes. Ze vergaten alle kleinigheden van het leven, eten, drinken, bezigheden. Tegen den avond riskeerde Willy aanhouding en gevangenis en bracht hij zijn meiske, als vòòr de lasterpraatjes, thuis in het nederige ‘Repos des Cyclistes’, dat hem opeens, als een verloren paradijsje, lief geworden was.
|
|