| |
| |
| |
XXII. Twee brieven
Dat andere kwam. Een brief uit Duitschland, met poststempel Godesberg, geadresseerd aan Fraulein Suzanne Demerrel. De postbode, die hem overreikte, knipoogde veelbeteekenend. Ketteke poogde zich onverschillig te houden, maar voelde zich bleek worden van emotie. Met sidderende vingers scheurde ze de enveloppe open. Wat kon Willy te schrijven hebben? Had hij haar toch niet kunnen vergeten? Met moeite beheerschte ze zich om rustig te lezen, niet over te springen van het begin naar het midden, naar het einde. Ze dwong zich zelfs om langzaam en aandachtig het wat moeilijke en Duitsche handschrift te ontcijferen. Na de eerste verwarring doorstroomde haar een gevoel van warmte en zelfs van dankbaarheid. Wat hij ook te berichten had, goed of slecht nieuws, deze brief was toch een bewijs, dat hij haar niet vergeten kon!
Willy schreef:
Liefste Sanneke.
Wanneer je deze regels leest, heb je tenminste mijn brief in genade aangenomen en neem je van zelf kennis van wat hij verder behelst. Daarvoor dank ik je bij voorbaat.
| |
| |
Ik heb iets goed te maken. Mijn gedrag tegenover jou, op dien laatsten fatalen avond, was niet zooals het behoorde. Dat ik je, in verband met zekere praatjes, iets vragen mocht, zul je wel niet onredelijk vinden. Maar ik had rustig je antwoord moeten afwachten. Ongelukkig ben ik in gevoelszaken een steigerend paard, niet te bedwingen, niet te temmen. Ik beheerschte me zelf niet. De idee, dat je inderdaad met wat boemelstudenten erop uit kon gaan ergerde me zóó, bracht mijn zenuwen zoodanig in de war, dat ik meende gek te worden.
In die heftige reactie lag toch ook een hulde aan jou. Was je alleen maar een flirtje voor me geweest, ik had zoo'n avontuurtje nauwlijks kwalijk genomen, en me stilletjes van je losgemaakt. Maar ik achtte je hoog en bovenal - dat weet ik na een langen tijd van eenzaamheid maar al te goed - ik hou van jou, heel veel, heel innig, heel diep. Dat was toen ook al zoo, anders had ik die scène niet gemaakt. Vergeef ze me dus, want ze getuigt toch ook voor de oprechtheid van mijn gevoel.
Je weet wat sindsdien is voorgevallen. Ik ben uit België gezet en raakte natuurlijk mijn positie kwijt. Je zult toch wel niet willen gelooven, dat
| |
| |
ik tegen je land heb gespionneerd. Ik kreeg den indruk dat de militaire autoriteiten het zoo ook niet opvatten, anders zouden ze me wel ingerekend hebben. Hoe ik zoo'n dommen streek begaan kon? Na het gebeurde tusschen ons ben ik 'n beetje in de war geraakt, ik mòèst wat beginnen dat me prikkelde, me verdoofde. Ik schreef, naar logische reconstructie en plannen van andere vestingen, dat ongelukkig artikel. En dan, je zult het wel gemerkt hebben, er is iets dat me dwingt buiten en boven de massa te geraken. Ik geloof niet, dat ik gewone menschen minacht, maar ik mòèt een of andere hoogte in, moet verre horizonten overzien en aanvaard daarvoor, bewust, het risico van eenmaal neer te tuimelen. Misschien ben ik nu gevallen, dieper dan ik vermoed. Mag men me van hoogmoed beschuldigen? Ik kan het niet aannemen.
In ieder geval ben ik neergestort: uit den zachten hemel van onze liefde en misschien op een andere manier ook nog. Nu voel ik me een van die millioenen en millioenen werkeloozen, overbodigen, waarvoor anderen werken moeten. Ik lijd geen honger, want ik woon bij mijn oude moeder, die hier een hotelletje heeft. We zijn, ik merk het met den dag meer, van elkaar ver- | |
| |
vreemd. Haar brave, kleinburgerlijke opvattingen zijn de mijne niet. Ze heeft er wel idee van dat ik iets anders wil, maar ze wordt toch allengs hinderlijk critisch. Ik wil haar niet tot last worden en trek er, vandaag of morgen, op goed geluk tusschen uit.
Dat ik me ongelukkig en vereenzaamd voel, mag je niet verwonderen. Op de eerste plaats al, omdat ik je niet meer zien, niet meer hooren, niet meer spreken kan. Ik verlang naar je lieve, zoete snoetje; ik hunker naar je zacht, zingend stemmetje, naar de niemandalletjes die je te vertellen hebt en die me maar aleen interesseeren omdat ik jou dan hoor. Ik verlang naar je verwonderde blauwe oogen, die me zoo eigenaardig kunnen aanstaren wanneer ik je wat onbegrijpelijk wordt. Ik verlang er naar door je goudblonde haren te woelen, je geheimzinnig lachje te zien, je leuk figuurtje op me toe te zien komen, het te omvatten, je oogen te kussen, je oortjes, je mond...
Ik schrijf misschien wat ik niet meer schrijven mag. Misschien ben je me al vergeten, heeft een ander je al in beslag genomen. Antwoord dan niet, maar wanneer je me nog iets goeds berichten kunt, stuur je brief dan per expresse, dat ik
| |
| |
hem gauw en zeker krijg. Zoolang ik geen zekerheid heb, voel ik me tot niets meer in staat. Anders stormden de gedachten en idee?in overmaat en in wilde vaart door elkander. Te veel, ik kon me niet concentreeren, wou alles aanvatten en ondernemen; nu: een pijnigende leegte. Ik mis de liefde in mijn hart, een doel in mijn leven!
Ik hoop, dat de post me dezer dagen een gelukkige verrassing brengt. Wanneer je me nog zien wilt, kom ik naar Maastricht, daar wonen kennissen van me, die me wel een paar dagen herbergen kunnen. Ook huist er ergens de parachutist Rolfsen, waarmee ik vroeger op de Maschinenbauschule was.
Ik waag het er nu maar op te eindigen met: tot ziens, zoo spoedig mogelijk en met een angstigen, hoewel daarom niet minder hartelijken zoen van
je Willy.
Sanneke las en herlas verschillende keeren den brief. Het leek haar soms of ze hem maar niet begrijpen kon, of haar geest afwezig was geraakt. Dan brak het geluk door. Ze had kunnen juichen, dansen, jubelen om hetgeen ze las. Haar Willy,
| |
| |
haar mooie, nobele jongen verlangde naar haar, getroostte zich een verre reis om haar nog eens te zien. En dan? Later? Het kon haar weinig schelen. Op een of andere manier kwam alles wel in orde. Iedereen had zich in het leven door moeilijke dingen heen te slaan.
Dan overviel haar een bang gevoel. Mocht ze, in haar antwoord, verzwijgen wat er in de laatste weken was voorgevallen? Neen, eerlijk wilde ze tegenover hem staan, al kon het ook beroerde gevolgen hebben.
Liefste Willy,
Een kort briefje, omdat ik je niet lang wil laten wachten. Overigens, je weet wel, de kunst van mooie dingen te schrijven is mij ook niet zoo gegeven.
Hoewel je er niet naar vroeg, meende ik toch opheldering niet achterwege te mogen laten. Lees dus wat hier volgt en oordeel dan of ik je nog een reis naar Maastricht waard ben.
Toen je me rekenschap vroeg van mijn gedrag, was niets op mij aan te merken. De studenten hadden me weggelokt, zoogenaamd om fotos te maken. Toen ik merkte, dat het ze om 'n ple- | |
| |
ziertje te doen was, vorderde ik dat ze me terstond naar huis terugbrachten, wat ze ook deden. Daarna gebeurde tusschen ons wat ik niet hoef te vertellen.
Niet alleen jij raakte wat uit het evenwicht, ik ook. Dat ik, onschuldig, door jou moest lijden, misschien voor slecht werd aangezien, bracht me buiten me zelf. Ik heb domme dingen gedaan al geloof ik niet dat ik me vergooid heb. Ik zag het gauw in en om herhaling te voorkomen, om definitief in een beter omgeving te raken, werd ik lid van verschillende godsdienstige vereenigingen hier in het dorp. Jammer genoeg heeft er aan mijn religieuze opvoeding wat gehaperd. Met mijn goeden wil alleen, bereik ik niet wat ik wensch. Je begrijpt me wel.
Je weet dus hoe het met me gesteld is. Kom je over, dan praten we nog wel over deze en veel andere dingen. Dat ik je niet vergeten kon, heb je wel gemerkt. Ik geef je dus, zonder voorbehoud, je zoen weer.
Je Sanneke.
|
|