| |
| |
| |
XVI. Tusschen champagnekelken en batiks
Ik ga me vergooien! Ik ga me vergooien! dreunde het door het hoofd van Sanneke Demerrel. Zoo behandeld te worden door iemand, tegen wien ze, om beschaving en ontwikkeling, opgezien had revolteerde haar onzegbaar. Opstandige en patriottische sentimenten flakkerden in haar op, gevolgd door vinnige religieuze gevoelens.
Dat een ingenieur, een wetenschappelijk man zóó harteloos trappen durfde, beleedigde het volkskind in haar. Bij momenten zou ze de Internationale hebben kunnen uitschreeuwen, als protest. Dan verviel ze in een heftigen haat tegen de Duitschers, tegen de Pruissen. Wanneer zoo'n kerel zich dat in vredestijd permetteerde, waartoe moest die in dagen van oorlog in staat zijn! Dat ze zich ook met een vijand van haar vaderland kon inlaten!
Dan schoot haar te binnen, dat Willy 'n rare geloovige was, misschien wel een verkapt francmaçon. Ze vertelden zoo'n vreemde dingen over hem. Uit reactie gevoelde Ketteke zich opeens heel godsdienstig gestemd. Ze wilde opnieuw lid
| |
| |
worden van de congregatie der jonge dochters, iederen dag naar de kerk gaan, in de processie een vaantje dragen. Wanneer in Oberhoff een greintje religie leefde zou hij zóó niet gedaan hebben. Angstig vroeg ze zich af, of 't niet een straf van God was, omdat ze zich met dien halven vrijgeest ingelaten had.
Dan weer voelde ze zich martelares. Misschien had men kwaad met haar gewild in Valkenburg. Ze weerstond en leed nu om haar deugd. Ze vergleed dan in een dwaze bewondering voor haar gedrag en in een mateloos medelijden met zichzelf. En ze moest dan bekennen, dat ze toch wel echt van Willy hield. Hevige huilbuien overvielen haar. Niemand liet ze er iets van merken, dat duldde haar fierheid niet.
Ze ging uit als gewoon, hield zich in het café onverschillig en zorgde zelfs ervoor, wanneer boosaardig spiedende jongelui uit het dorp het café binnen kwamen, niet opvallend druk of vroolijk te doen. Kwam een crisis van wanhoop over haar, dan sloop ze naar boven en snikte het, in een razernij van gewonde trots en onderdrukt leed, met de tanden in haar hoofdkussen, uit. En dan huilde de bekoring in haar op: ik ga me vergooien! Ik ga me vergooien!
| |
| |
Weer gekalmeerd, overwoog ze, dat Willy niet en niemand dàt waard was. Te veel eer. Dan pas zou men immers merken hoe gek ze naar dien Pruis was geweest. Langzaam stegen de gevoelens van haat weer in haar omhoog. Kwaadaardig zong er iets in haar gemoed, een melodie van verzet, afkeer en vrees, een fantastisch mengsel van Internationale, Brabançonne en Salve Regina.
Op een morgen bracht de post een kaart uit Holland. Uit de mijnstreek. Groeten van Ruud van der Millen, huize Sparrendaal, Valkenburgerweg, Heerlen.
Dat zou wel van den slungel wezen. In plotse drift wilde ze de prentkaart verscheuren. Was die niet de schuld van alles? Dan bedacht ze zich. Ze voelde zich gevleid door die attentie. Nu mocht ze overigens die hulde gerust aanvaarden, ze stond heelemaal vrij. Waarom zou ze de chique, rijke jongelui niet, fijntjes, naar zich toelokken? Aan de sfeer van het dorpsleven voelde ze zich, al leefde ze ook even bescheiden als vroeger, ontgroeid. Onder de deftigen vond je ook botterikken, maar iets van een hooger leven brachten ze, ondanks zichzelf soms, toch mee.
| |
| |
De behoefte daaraan had Willy, met al z'n rare en verheven gedachten, in haar doen ontstaan. Al begreep ze veel van wat hij vertelde nagenoeg niet of maar half, toch wilde ze dat alles niet meer missen.
Ze schreef een prentkaart terug. Canne, les Xhavées. Wat dat beteekende wist ze zelf niet precies, je zag een hollen weg. Maar 't was Fransch en daar waren de Hollanders al even gevoelig voor als de Vlamingen en veel Duitschers. Willy uitgezonderd, die dacht te verheven, boven menschelijke ijdelheid. Met het gevoel een onvoorzichtigheid te begaan deed ze haar antwoord op de post.
's Anderen daags reed een Hollandsche wagen voor. De slungel Ruud van der Millen, met een vriend. Of ze een toertje meemaken wou?
Haat is een slechten raadgever, waarschuwde iets in haar. Maar Ketteke bleek nog bezeten van revanche-gevoelens. Voor den vorm liet ze zich wat nooden, maar stapte spoedig - innerlijk grimmig juichend - in.
Dat ze in het dorp, de jaloersche vlegels en de afgunstige kwezels, nu maar goed toekeken, hoe ze weer op stap was met de Hollandsche stu- | |
| |
denten! Dat ze het maar overal gingen rondbabbelen!
Ze brachten den avond door in een paar Valkenburgsche dancings. Ketteke trok de aandacht, coquetteerde listiglijk, prikkelde den slungel met verfijnde onachtzaamheid, liet hem voelen dat er meer achter haar liepen. Heel dat spelletje van verholen verlokking speelde ze in heimelijken, argeloozen, welberekenden en toch natuurlijken stijl.
Ruud stelde voor even naar Heerlen door te rijden. De ouwe lui waren op reis. Hij was de baas in huis en wou op champagne tracteeren. Een klein nachtfestijn lokte Sanneke wel aan; ze voelde dat sterke afleiding haar goed deed.
In wilde vaart stoof de wagen weg uit het drukke toeristenstedeke. Binnen tien minuten dwong de slungel hem, met een overmoedigen zwaai, door een openstaand tuinhek.
De drie gingen naar boven, naar de kamer van Ruud. Een artistiek honk. Schuin in den hoek een breede divan. Op de donkere, dikke tapijten overal machtig opbollende kussens. Vier lage clubfauteuils rondom een lage, ronde tafel. Langs de wanden indische sjaals en batiks en verder, op bureau ministre en dressoir Oostersche beel- | |
| |
den en negersculpturen in hout. Voor Sanneke had deze exotische omgeving, verlicht door een drietal schemerlampen, een mysterieuze bekoring. Ze interesseerde en beangstigde meteen.
Het viel haar op, dat je geen kruis of heiligenbeeld ergens zag. Een huis zonder dat kon ze zich moeilijk voorstellen.
Champagnekurken knalden, rijkelijk schuimde de zongele wijn in de kelken. Ze werden vroolijk, opgewonden, vertelden dwaze en vrijpostige dingen, tutoieerden elkaar, maakten brutale complimenten en spaarden elkander evenmin in onbeschaamde critiek. Ketteke beheerschte met moeite haar slagvaardigheid. Ze voelde een duivelachtige geestigheid in haar ontluiken. Niets konden de twee zeggen of ze gaf, zonder nadenken, een repliek vol hoonende ironie. Bij momenten beangstigde haar die onnatuurlijke vlugheid en scherpte van antwoorden.
De vriend verontschuldigde zich op een gegeven moment. Sanneke bleef met Ruud alleen. Eerst was die wat stil, bijna ernstig. Dan schoof hij zijn stoel wat naderbij. Ketteke zag het met een mengsel van vrees en voldoening. Het werd een avontuur!
| |
| |
Opeens greep hij haar hand en trok haar ruw naar zich toe.
- Je maakt me gek! grolde de slungel heesch. Het kan me niet schelen hoe je m'n gedrag vindt, ik ben me zelf niet meer meester.
Zenuwachtig lachend, niet wetend wat te doen en te zeggen, sprong Sanne op en rukte zich los.
- Ik kan aan niks anders meer denken dan aan jou. Niets kan me wat schelen sinds ik je zag. Ik bekijk geen boek meer... alleen jou, jou, Suzanna, verlang ik. Razend ben ik...
- In den olie, gichelde Ketteke hoog en uitdagend. Zeg slungel, hoeveel heb je er dàt al verteld? Welk nummer ben ik?
Een felle angst klopte opeens in haar keel, toen ze Ruud goed opnam. Dat was geen spelletje meer. Somber, gebogen, als een begeerig dier kwam hij op haar af. Ze wankelde terug in de richting van de deur. Voor ze zoover was, greep hij haar om het midden en trok haar naar zich toe.
- Schreeuw niet, er is toch niemand. De andere is weg. Ik moest je alleen spreken. Ik wist geen ander middel.
- Bruut! Zijn dàt jullie fijne manieren? Een boer kan het niet lomper doen! gilde het meisje
| |
| |
plots in een furie van schrik en verontwaardiging.
- Kan me niet schelen. Scheld me de huid vol, schaterde de dronken vlegel rauw. En dan, haast huilend teeder: blijf hier, niet weg gaan, ik wil met je trouwen...
Hij viel op de knieën omvatte haar enkels en begon dwaas haar beenen te zoenen. Dan sprong hij recht, sloeg zijn arm om haar hals en drong naar een kus op haar mond.
Ketteke voelde een vreemde verlamming in zich opkomen. Een blinde neiging om zich te laten liefkozen. De omgeving, vreemd en rijk in het warme gedempte licht der schemerlampen, betooverde haar. Niet meer weerstaan!
Ik ga me vergooien! Ik ga me vergooien! tuitte het raar en spottend door haar brein. In een uiterste poging om uit dien beangstigenden roes van wijn en wie weet wat nòg te geraken, herkreeg ze haar bezinning en vrijen wil. Ze beet den overweldiger in het gezicht, stompte hem van zich af en trapte hem over het tafeltje, met zoo'n kracht, dat hij, flesschen en roemers meesleurend, over den grond rolde.
Zoo vergooi ik me niet, kreet ze, triomfantelijk lachend en woest schreiend meteen.
Dan rukte ze de deur open, buitelde de trappen
| |
| |
af en holde, als van booze geesten vervolgd, den donkeren weg op.
|
|