zeggen... we sleuren den kerel uit zijn nest, mokte de andere.
- Ja ja, wat is het leven... een stap naar 't graf... begon die chauffeerde te brallen.
- Is dat nu wat om een bedroefd meiske op te vroolijken, viel de complimenteuze uit. Vooruit een lollige mop... laten we lachen... het leven is al beroerd genoeg, de malaise blijft duren en het bier wordt maar niet goedkoop.
Leef de gekke Jaocob nog?
Jao, de gek dee leef nog.
Eerst lijzig, dan met pathos declameerden en schreeuwden ze de Limburgsche paraphrase van Ach, du lieber Augustin. De twee aan het autostuur omhelsden elkaar met een arm. De kerel die naast Ketteke zat, viel haar om den hals en zong bedronken schoklachend verder. Ze voelde zich in een hachelijke, belachelijke situatie. Ze protesteerde tegen de vrijpostigheid, maar moest toch eigenlijk om de zotternij lachen. Het drama eindigde op die manier in een dwaze klucht.
't Waren geen kwade kerels, alleen maar wat zat. 't Beste was ze te nemen voor wat ze waren. Ze reden haar wel door naar Canne. Veel verder, ze verkeerden in een staat van dronkemans-barmhartigheid, die iemand tot de subliemste