zoo te regelen, dat zij maar alleen kans kreeg. ‘La belle blonde’, nam de hooge heeren in den tuin van een café.
Toen Ketteke stralend van voldoening, naar huis stapte, wachtte het verontwaardigde zwartje haar op.
- Ah, het moest la belle blonde zijn, om die sabelsleepers te kieken.
- Ik heb ze niet gevraagd.
- Och, je weet wel zoolang te lonken en lief te doen...
- Zijn dat jouw affairen?
- Laat mij m'n brood verdienen. Als je zoo deftig en rijk bent, als je je voordoet, loop dan niet met dat toestel over straat.
- De weg is voor iedereen vrij. Blijf in je dorp als Canne je niet bevalt.
- Bevalt Canne jou soms? Meen je dat ze hier niet merken hoe je over ze denkt? Je kunt wel heimelijk zijn, maar we weten het toch wel.
Een paar douanebeambten kwamen aangewandeld; toen ze het twisten der jonge meisjes hoorden treuzelden ze wat. Rieteke, zich toch eigenlijk niet opgewassen voelende tegen de hautain gebarende mededingster, zocht bondgenooten. Ze barstte in een hoogen, zenuwachtigen lach uit: