de Kempen in zou gaan, naar Antwerpen. De omgeving liep vol vreemd volk, ambtenaren uit Luik die opmetingen kwamen doen, employés van Brusselsche aannemers die het Jekerdal bestudeerden, militairen van allerlei rang en grondspeculanten uit de omgeving.
Wanneer Rieteke op haar fiets sprong om de omgeving af te ketsen trof ze al gauw hier of daar een groepje vreemde, jonge snuiters, die er wel wat voor voelden door het kittig ding gefotografeerd te worden. Haar coquette uitnoodiging ‘Fottò, messieurs?’ bleef zelden zonder gevolg.
Demerrel ontmoette haar eens, vroeg Rieteke de kunst uit en kwam toen op een idee. Weinig origineel overigens, want de verarmde schipper van Klein Ternaaijen had ze voor hem verwezenlijkt. Zijn dochterke dat overdag, wanneer ze in de keuken klaar was toch maar wat zotte boeken las, moest ook zóó zien geld te verdienen!
Giel Demerrel kende zijn fiere Ketteke al voldoende om te begrijpen, dat hij haar met list in dit metier moest lokken. Wanneer hij zei ‘hier heb je een fototoestel, ga ermee den boer op’, zou ze minachtend haar mondje vertrekken, per-