Ravijnen(1922)–Mathias Kemp– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 106] [p. 106] De droomer en zijn honden Zijn tuinen lagen heel veilig aan 't stille hart der aarde, maar 't was de wind die hun wonder aan steden en dorpen verried, die lokte de aromen mede uit des droomers blauwe gaarde en joeg ze in zwoele wolk door der menschen ruchtig gebied. Een maaier verliet zijn koorn, hij moest die hoven aanschouwen; een scheper sloop weg van zijn kudde, hij wilde die heerlijkheidzien; daarna kwam een joelende troep van kinderen, knapen en vrouwen, ook daagden er wijzen op en andre vernuftige liên. Zoo dromden allen tesamen achter de bloeiende hagen en kwelden den stillen man, onthutst van zooveel gerucht, met duizend wijze woorden in honderd dwaze vragen, naar waarde van schaduw en zon en gesteldheid van grond en lucht. Daarop begon een delver met de ziel van een lelie te spotten; een wiedster wist wat te lachen met het hart van een wilde roos; der geleerden bedillende raad was erger dan 't babbelen dier zotten toen is de droomer ontwaakt, zijn oogen fonkelden boos. Hij floot door een lage poort in een krocht met galmende wanden en riep het duistere heir zijner slapende honden uit, zij doken de dagklaarte in, met achter de trillende tanden de grove noot van hun toorn, die kraakte met kregel geluid. Daar zag men honden rank, van lenige, dartele boosheid en dieren log en zwaar, vaardig tot davrend gebas, daar slopen er anderen rond in loensche gluiprige loosheid of toonden ontembaren moed van stadigen-strijd-minnend ras. [pagina 107] [p. 107] Toen plots uit den luiden hoop der lieden een steen werd geworpen stoven de honden tot wraak op de kwelzieke zwetsers los: zij beten er velen geducht en joegen hen na door de dorpen tot de wegen over de heuvels en de dellingen achter het bosch. Met ieder die raakte in de streek dier wondere, lokkende gaarde joegen de honden hun jacht, zij deden het sierlijk en schoon, het werden dieren van strijd, kampers van hooge waarde, zij vonden den aanval een spel en werden het wonden gewoon. Maar toen, door den nieuwen roep der schoone, geduchte hoven, de dieren veel dagen lang hunkerend huilden door 't land, stootte in hun duistre begeerte een heete prooilust boven: toen hebben de hondeo tesaam hun meester aangerand. Vorige Volgende