Ravijnen(1922)–Mathias Kemp– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 98] [p. 98] Het wilde zusterke - Zusterke lief, je loopt te veel in 't veld! - Ik kàn niet blijven in dit doode huis wanneer de zon mij lokt, of mij de maan verleidt om uit te loopen in de wereld! - Zusterke lief, je waart er niet alleen! - Ik kan toch niet alléén de heerlijkheid van zon en maan en zomer gaan genieten, 'k Móét iemand hebben dien ik zeggen kan hoe ik het leven liefheb.... kan ik soms mijn vreugde uitroepen in de leege lucht! - En dààrvan werd je mondje zoo heel rood? Daar op de landen heb je een lief gekust! - Wat kan ik anders met mijn mondje doen! En wees maar zeker: 'k heb hem niet gekust omdat ik hém zoo liefheb; 't was alleen door 't schoone leven, dat mij dronken maakte. - Zusterke, zeg mij, is hij blond of bruin? - Blond is hij, blond als louter goud!.... Hij loopt wel blootshoofds vóór mij in den zonneschijn. Geloof me er is niets zaliger te zien dan gouden zonneglans op gouden lokken! Dan roep ik hem.... - Om hem tot loon te omhelzen! - Waar moet ik anders met mijn armen blijven? Hij is zoo echt om eens geducht te omhelzen. - Zusterke lief, er speelt een felle blos onder jouw oogen die té hevig stralen. - Gelijk een plagend vuur is mij een vreugd in 't bloed geschoten.... Maar nu moet ik gaan: daarbuiten ruischt van weelde heel de wereld, ik moet gaan loopen in den lichten nacht.... Ook wacht mij ginder iemand op de baan ik zie hem wandelen achter de hagen [pagina 99] [p. 99] 't honingkleurig licht van rosse maan! - Zusterke lief, je gaat dien knaap omhelzen? - Waar moet ik anders met mijn armen blijven! - Zusterke lief, je geeft dien knaap een zoen? - Wat kan ik anders met mijn mondje doen! Vorige Volgende