Ravijnen(1922)–Mathias Kemp– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 54] [p. 54] De schemering bracht vagen levenslust.... De koning en de schilder Tot den schilder sprak de koning: Schilder nu mijn mond met honing, schilder de oogen fier en goud, schilder strenggelijnd en stout baard en knevel, en mijn lokken moeten zwieren, onverschrokken tegen somber, stormig zwerk; schilder mij heel grootsch en sterk.... Tot den koning sprak de schilder: 'k Zie met eigen oog en wil d'r om de dingen als ze zijn in hun wezen, in hun lijn brengen op het doek; uw type is niet koninklijk, noch diepe wijsheid vonkelt in Uw blik; zoo gij zijt, zóó schilder ik.... Tot den schilder weer de koning: Hoe, gij hoont me in eigen woning? Wees nu zeker, dat uw roem is gebroken als een bloem door een leeuwenklauw vertreden! Uit mijn oogen, en van heden af geen voet meer in mijn stad, anders wacht u roede en rad! Tot den koning weer de schilder: Gij hebt macht, ik ga en wil d'r niet om treuren; aan de grens woont een bedelaar, een mensch die wel vecht om vooze beten aan de honden voorgesmeten: hèm vereeuwige mijn doek. Zij vergetelheid Uw vloek! Vorige Volgende