Ravijnen(1922)–Mathias Kemp– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 52] [p. 52] duistere levenskrachten streden. Lichaam en ziel Zóó kloeg het jonge lichaam bij de ziel: Waarom vergeet gij, dat ik wachten blijf? Geef mij gewaden van diep-rood fluweel, of van heel teere zijde, schuchter groen met purpren schemers in den plooienval, opdat al de oogen, die ik mag ontmoeten bewonderen de gratie mijner lijnen en 't schoon voorbijgaan, dat ik weet te doen; en maak, dat armen mij omvangen kunnen na speelsche vlucht; maak dat mijn droomende oogen in wonder vreemden nacht van donkre lokken verloren raken; laat mijn rooden mond niet altijd lachen voor de leege lucht. Laat ook mijn dwaasheid eens den teugel vrij! En zoo gij mij die vreugd niet gunnen wilt, drijf mij in pijn en velerlei gevaar, want lust en pijn zijn saamgeboren kindren. Werp mij in doornenhagen, dat ik bloede; of stoot mij naakt in strenge hagelstormen; laat winterwinden in mijn leden bijten; vind beulen die met ruwe koorden binden mij aan een ruigen steenen zuil en dan in razernij met roeden mij kastijden. Doe mij betreden wrakke houten schepen, die kreunen in het donderend geren van groene baren door orkaan geslagen; of jaag mij in een strijd waar t'allerzijde vlijmscherpe wapens mij verrijten kunnen; of hang me aan eikenstronk boven een afgrond; leg mij gebonden in een woestenij; laat mij geboeid in heete kelders werpen. Geef lust of pijn, maar laat mij niet zoo traag [pagina 53] [p. 53] dwalen op eindelooze stille wegen, onder het tergend licht van matten middag. Laat mij niet wandelen in sluimrend woud; laat mij niet dolen langs een rechte vaart, en doem mij niet te gaan door grijze steden, waar suffe honden langs de huizen sluipen. Houd ver van mij de hoonende eenzaamheid van stille kamers, die geen mensch betreedt. Geef wat gij wilt, dat ik mij mag vergeten! De stille ziel het jonge lichaam zei: De weg is ver, heel ver; wees onbezorgd. Vorige Volgende