worden in ieder geval verkend. Hij deelt zijn stof in vier hoofdstukken in: Keltisch-Romaansche overervingen, Germaansche tendenzen, Katholieke invloeden en gevolgen van de opname in Nederlandsch staatsverband. Vluchtig worden allerlei eigenaardigheden, goede en kwade, van ons volkskarakter overschouwd, soms meent men op lichte contradicties te stooten, doch die liggen vermoedelijk in den volksaard zelf evenzeer. Menige boutade prikkelt tot tegenspraak, wat niet wegneemt dat we lezing ervan, bij studie omtrent Limburg, kunnen aanbevelen.