Limburgensia
(1947)–Mathias Kemp– Auteursrecht onbekend
[pagina 130]
| |
wust niet heel hoog, wil geen cosmische of astrale poëzie; hij constateert: ......mien veerskes zien gaar-neet hoeg literatuur;
ze zingen van blömkes,
van mösjkes, van mökskes,
van 't ginnig iech zaog in Gods vrije natuur.’
Dichtkunst in streektaal kenmerkt zich steeds door volksche gedachten en gevoelens; de scheppers ervan zingen voor den gewonen mensch, willen erdoor begrepen worden. Hun onderwerpen zijn ook vaak van localen of regionalen aard, niet zelden de beteekenis, schoonheid of merkwaardigheid ervan overschattend. Ze neuriën hun liedje ver van de groote stroomingen der literatuur, die nauwelijks merkbaar worden in hun rijmen. Ook Goffin verkoos een beperkten horizont: ‘Treechter gediechskes’ werden het inderdaad, Maastrichtsch van visie en gevoel, Maastrichtsch van taal ook, d.w.z. geschreven in een idioom dat voor germanismen en gallicismen... en hollandismen open staat. Goffin toont zich overigens een fijngevoelig en beschaafd poëet, die het dialect wel belagende banaliteiten weet te vermijden. |
|