110. J. Ponten, De Bokkenrijders. 's Grav., Hollé, 1943. (156 blz.)
Romans omtrent ‘het goddeloos gespuis der Bokkenrijders’ schreven Ecrevisse, Lamberts-Hurrelbrinck, Mützelbach, van Pelt en Jozef Ponten, andere namen willen ons niet invallen. Van deze vijf verhalen is, de kwaliteiten der vertaling buiten beschouwing latend, het Duitsche werk van Josef Ponten wel het beste. Ponten, Akenaar van Limburgsche herkomst, is ook een auteur van internationale, litteraire vermaardheid. Deze roman bekoort dan ook terstond door een dichterlijke visie op het geval en door een bloeiende beschrijvingskunst. Zoo hooge waardeering kunnen we voor zijn kijk op het historische element van zijn schepping niet hebben. Ponten gaat uit van de opvatting, dat de bende der Bokkenrijders ontstond uit zucht tot avontuur van eenige brooddronken jongelui, die rijken berooven wilden en armen wat